ECLI:NL:CRVB:2023:79

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21 / 1889 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum bij aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellante. Appellante had bijstand aangevraagd met ingang van 30 september 2019, de datum waarop haar WW-uitkering eindigde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had echter vastgesteld dat appellante zich pas op 25 oktober 2019 had gemeld om bijstand aan te vragen. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou worden. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder actie had ondernomen richting het college om bijstand aan te vragen. Het enkele feit dat zij op 29 september 2019 had ingelogd op Werk.nl, was onvoldoende om een eerdere ingangsdatum van de bijstand te rechtvaardigen. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1889 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2021, 20/4855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 16 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord en appellante heeft nadere stukken ingediend. Hierop heeft het college gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ende. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van den Buijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving tot en met 30 september 2019 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW-uitkering). Op 25 oktober 2019 heeft appellante met ingang van 30 september 2019 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder aangevraagd. Appellante woont met haar minderjarige dochter in bij haar vader.
1.2.
Bij besluit van 7 februari 2020 (besluit 1) heeft het college aan appellante over de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 december 2019 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder met toepassing van de kostendelersnorm. Vanaf 2 december 2019 ontving appellante inkomsten uit arbeid.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2020 (besluit 2) heeft het college appellante, in aanvulling op besluit 1, bijstand toegekend over de periode van 1 februari 2020 tot en met 23 februari 2020. Vanaf 24 februari 2020 ontving appellante inkomsten uit arbeid.
1.4.
Bij besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard, en het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat appellante zich niet eerder dan op 25 oktober heeft gemeld, dat appellante niet eerder dan op 25 oktober 2019 een aanvraag voor bijstand heeft gedaan en dat daarom deze datum als ingangsdatum van de bijstand geldt. Van een bijzondere situatie om daarvan af te wijken, is volgens het college geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten en het door appellante betaalde griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is alleen of appellante recht heeft op bijstand over de periode van 1 oktober 2019, de dag nadat de WW-uitkering van appellante is geëindigd, tot en met 24 oktober 2019. Niet in geschil is dat appellante niet eerder dan op 25 oktober 2019 een aanvraag via Werk.nl, een website van het UWV, heeft gedaan en dat appellante zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209). Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij weliswaar pas op 25 oktober 2019 via Werk.nl een aanvraag om bijstand heeft gedaan, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die bijstandverlening met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2019 rechtvaardigen. Appellante heeft op 29 september 2019 met haar DigiD op Werk.nl ingelogd om bijstand aan te vragen. Dit had het college duidelijk moeten zijn, omdat de WW-uitkering van appellante op 30 september 2019 zou eindigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor 25 oktober 2019 op enigerlei wijze in de richting van het college actie heeft ondernomen die tot het innemen van een aanvraag om bijstand had moeten leiden. Dat appellante een dag voor het eindigen van de WW-uitkering heeft ingelogd op Werk.nl, rechtvaardigt op zichzelf geen toekenning van bijstand met terugwerkende kracht. Noch gesteld, noch gebleken is van omstandigheden die het haar onmogelijk maakten om vervolgens een aanvraag in te dienen. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.2 die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt, is geen sprake.
4.4.
Uit 4.1 tot en met en 4.3.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) B. van Dijk