In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. Appellante, die zich op 5 juni 2018 ziek meldde, heeft een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 2 juni 2020 50,52% arbeidsongeschikt is, maar na bezwaar is dit percentage verlaagd naar 41,14%. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 41,14% per 2 juni 2020, geëffectueerd per 18 maart 2021. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten, en heeft de argumenten van appellante over het verbod op reformatio in peius verworpen. De Raad bevestigt dat het Uwv bevoegd is om de uitkering per een toekomende datum te verlagen, en dat de medische rapporten zorgvuldig zijn opgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt onderschreven, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.