ECLI:NL:CRVB:2023:786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/232 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op 79,79%. Appellant, die als senior software developer werkte, had zich op 6 maart 2017 ziek gemeld. Na een aanvraag op basis van de Wet WIA, werd zijn belastbaarheid beoordeeld door een arts, die een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opstelde. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 78,57%. In de beroepsfase werd de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 79,79% na wijziging van de mediaan functie en restverdiencapaciteit.

De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de rapporten niet zorgvuldig waren, maar de Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant adequaat hadden beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de geduide functies geschikt waren voor appellant.

Uitspraak

22/232 WIA
Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2021, 19/4818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.N. de Jager, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jager. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als senior software developer voor 36,78 uur per week. Op 6 maart 2017 heeft appellant zich ziek gemeld. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 22 januari 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 4 maart 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 78,01% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2019 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het besluit van 22 januari 2019 herroepen en aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 78,57%. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 augustus 2019, een FML van 2 augustus 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 september 2019 ten grondslag
1.2.
Tijdens de beroepsfase heeft het Uwv een nader rapport van 1 maart 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Naar aanleiding van de gronden van beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding gezien om twee van de geduide functies te laten vervallen. Er blijven drie functies over om de schatting op te baseren. Omdat de mediaan functie is gewijzigd, is de restverdiencapaciteit ook gewijzigd en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 79,79%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsartsen hebben de belastbaarheid van appellant inzichtelijk en op overtuigende wijze in hun rapporten gemotiveerd. De primaire arts heeft bij de beoordeling dezelfde diagnose genoemd als die in het medisch advies is gesteld, heeft het daarvoor bestemde protocol gehanteerd en heeft meerdere beperkingen aangenomen voor de klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen in stand gelaten en heeft appellant aanvullend beperkt geacht. Uit de medische informatie van de behandelaars volgt niet dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant hebben onderschat omdat het ziektebeeld van appellant niet objectief medisch is vast te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met het medisch advies. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2020 blijkt dat kennis is genomen van dit advies en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de hierin beschreven subjectieve klachten en ervaren belemmeringen al bekend waren en zijn meegewogen. Dat de klachten in het medisch advies anders worden geduid, maakt de objectieve bevindingen en aangegeven klachten volgens haar niet anders. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin gevolgd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het medisch advies niet maken dat de belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies voor appellant geschikt zijn en dat er geen sprake is van overschrijdingen ten aanzien van de belastbaarheid. De rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd in diens motivering dat appellant, gelet op de beheersing van de Nederlandse taal, in staat is de interne opleiding bij de functie machinaal metaalbewerker te volgen. De interne opleiding bestaat uit een dag instructie/toekijken en een dag om zich het werk eigen te maken. In deze functie hoeft niet op een dusdanig niveau gelezen en gecommuniceerd te worden dat het niet voldoende Nederlands spreken een belemmering vormt voor de uitoefening van de functie. De rechtbank heeft een vergoeding in de proceskosten toegekend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zich er niet van heeft vergewist dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft informatie overgelegd van orthomoleculair therapeut S. Mihaljevic van 25 november 2022. Mihaljevic heeft diverse diagnoses gesteld die niet eerder zijn beoordeeld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft, onder verwijzing naar het Korošec-arrest en de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, verzocht om inschakeling van een deskundige. Verder heeft appellant aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem. Ook spreekt appellant de Nederlandse taal onvoldoende om de interne Nederlandstalige opleidingen te kunnen volgen. Daarnaast wijst appellant erop dat de signaleringen op de beoordelingspunten 1.9.5, 1.9.6, 4.13.0, 4.15.0, 4.17.0 en 7.1 bij de functie medewerker tuinbouw niet zijn gemotiveerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 maart 2019 heeft vastgesteld op 79,79%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig en goed gemotiveerd tot stand zijn gekomen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Ook het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. De in hoger beroep overgelegde informatie van orthomoleculair therapeut Mihaljevic geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 maart 2023 overtuigend onderbouwd dat de brief van Mihaljevic geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. De brief bevat een weergave van de ervaren klachten die al bekend zijn. De duiding van de klachten door de therapeut betreft geen regulier geneeskundig kader en bevat geen objectiveerbaar onderliggend medisch substraat of anderszins nieuwe of objectiveerbare gegevens. Daarnaast staat appellant pas sinds december 2021, dus ruim na de datum in geding, onder behandeling van deze therapeut. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in dit standpunt gevolgd.
4.4.
Omdat de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen reden om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 augustus 2019, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 september 2019, 1 maart 2021 en 5 juli 2021 voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Wat betreft het volgen van de voor de functie van machinaal metaalbewerker vereiste interne opleiding en de gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel zoals weergegeven onder 2. Daaraan wordt nog toegevoegd dat uit de omschrijving van de functie blijkt dat gewerkt wordt met instructies op kaarten waarop maten en aandachtspunten staan vermeld. Ook de grond dat verschillende signaleringen bij de functie medewerker tuinbouw niet zijn gemotiveerd slaagt niet. De signaleringen zijn voldoende gemotiveerd op pagina 6 en 7 van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 september 2019.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes