In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een IVA-uitkering aanvroeg op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellant, een voormalig politieagent, meldde zich op 23 februari 2016 ziek met psychische klachten. Het Uwv kende hem een WIA-uitkering toe, maar na herbeoordelingen concludeerde het Uwv dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet zou verbeteren en dat hij geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er nog behandelmogelijkheden waren en dat de verwachting van verbetering niet onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering had toegekend, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De Raad concludeerde dat de overwegingen van de rechtbank volledig werden onderschreven en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.