ECLI:NL:CRVB:2023:783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/2159 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning IVA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een IVA-uitkering aanvroeg op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellant, een voormalig politieagent, meldde zich op 23 februari 2016 ziek met psychische klachten. Het Uwv kende hem een WIA-uitkering toe, maar na herbeoordelingen concludeerde het Uwv dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet zou verbeteren en dat hij geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er nog behandelmogelijkheden waren en dat de verwachting van verbetering niet onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering had toegekend, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was. De Raad concludeerde dat de overwegingen van de rechtbank volledig werden onderschreven en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.2159 WIA

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2022, 20/2943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.W.G. van Petegem hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 20 23. Voor appellant is verschenen mr. Van Petegem. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als politieagent. Op 23 februari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een verzekeringsarts, die heeft geconcludeerd dat appellant tijdelijk niet belastbaar is voor arbeid, heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2018 aan appellant per 9 april 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 1 augustus 2019 onderzocht en het dossier bestudeerd. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat er ongewijzigd sprake is van disfunctioneren op persoonlijk en sociaal vlak als gevolg van een ernstige medische stoornis. Vooralsnog is volgens de verzekeringsarts geen sprake van duurzaamheid, omdat appellant op termijn een nieuw behandeltraject gaat volgen met een curatieve opzet. Er staan dus behandelopties open, zodat kan worden verwacht dat de medische situatie op lange termijn gaat verbeteren en de mogelijkheden gaan toenemen. Bij besluit van 8 augustus 2019 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 19 november 2019 heeft appellant het Uwv verzocht om aan hem een IVA-uitkering toe te kennen omdat volgens appellant verbetering van zijn medische situatie niet te verwachten is, zodat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te beschouwen. Een verzekeringsarts is, na een dossieronderzoek en overleg met een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat mogelijke behandeling geen doorgang kan vinden of dat andere behandelingsmogelijkheden uitgesloten zijn. Bij besluit van
26 februari 2020 heeft het Uwv, onder verwijzing naar de bevindingen van de verzekeringsarts, appellant meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en dat hij onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ten grondslag liggen twee rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die tot de conclusie is gekomen dat de beperkingen van appellant niet duurzaam zijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig verricht en bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomst van dit onderzoek. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bekend is met het gegeven dat appellant een ernstige vorm van PTSS heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter op grond van het voor een dergelijke beoordeling geldende stappenplan, bij stap 1 overwogen dat PTSS weliswaar een stabiele tot progressieve aandoening is, maar wel een aandoening met behandelmogelijkheden zoals EMDR, cognitieve gedragstherapie en medicatie. Ook bestaan er nieuwe behandelmogelijkheden als prolonged exposure. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat aanleiding bestaat om te verwachten dat verbetering in het eerstkomende jaar mogelijk is. Het ging eerder ook al beter met appellant tot zich eind 2018 een crisis in de privésituatie heeft voorgedaan en appellant een forse terugval kreeg. Op de datum in geding zat appellant nog in deze crisis. Daarnaast is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van onderbehandeling. Zo is geen EMDR-therapie toegepast en is appellant ook niet met enige regelmaat gezien door een psychiater die medicatie zo nodig bijstelt of wijzigt. Verder heeft appellant, ondanks het advies van zijn behandelaar, om hem moverende redenen afgezien van een intensievere behandeling bij het Psychotraumacentrum Zuid Nederland. Zodra appellant deze behandeling heeft ondergaan en nadat er weer wat rust in zijn privéleven is gekomen, kan hij weer over benutbare mogelijkheden beschikken. Uit de verrichte expertise door psychiater D. Bouten van 17 december 2021 volgt volgens de rechtbank dat er nog mogelijkheden zijn voor een meer gespecialiseerde behandeling, bijvoorbeeld bij een gespecialiseerd centrum voor behandeling van psychotrauma, zoals het Traumacentrum Nederland of Centrum ’45. Bouten heeft daarbij niet uitgesloten dat er nog enige verbetering kan plaatsvinden. Dat Bouten eveneens heeft aangegeven dat sprake is van een blijvende invaliditeit van 20%, is volgens de rechtbank minder relevant, omdat dit een beoordeling is geweest in het kader van het vaststellen van letselschade. Dit is een geheel ander beoordelingskader dan het kader dat gebruikt wordt om te bepalen of appellant in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Bij de omstandigheid dat appellant “behandelmoe” is, kan de rechtbank zich inbeelden dat het erg vervelend moet zijn voor appellant om lange tijd onder behandeling te staan en te blijven. Echter heeft het Uwv zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het voor een toekenning van een IVA-uitkering van belang is dat géén reële behandelopties meer voorhanden zijn. Dat appellant een hulphond heeft gekregen kan natuurlijk betekenis hebben voor de beoordeling in het kader van de WIA, maar het Uwv heeft volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat dit niet betekent dat daarmee vaststaat dat appellant duurzaam volledig arbeidsongeschikt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat uit de medische expertise volgt dat sprake is van blijvende invaliditeit in de mate van 20% aan de hand van de AMA Guides én dat substantiële veranderingen de komende tijd minder waarschijnlijk zijn. Dit omdat zijn klachten al langdurig bestaan en uitgebreide behandeling – zowel medicamenteus als psychotherapeutisch – tot op heden niet heeft geleid tot remissie. Daarbij heeft appellant ook gewezen op de opmerking van de psychiater dat hij de kans op substantiële veranderingen de komende tijd minder waarschijnlijk acht. Zijn voormalige behandelaar heeft geen verdere traumagerichte behandeling voorgeschreven en heeft ook gemotiveerd waarom EMDR voor appellant geen optie is. Volgens appellant heeft hij tot op heden in het geheel geen benutbare mogelijkheden. Het Uwv heeft volgens appellant in dat opzicht niet concreet kunnen onderbouwen welke concrete traumagerichte behandeling hij zou moeten ondergaan en welke medische verbeteringen dit bij hem teweeg zal brengen. Daarom is volgens appellant bij hem sprake van een duurzame situatie, aangezien de kans op herstel op lange termijn zeer gering is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden uitvoering en afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank die aan dit oordeel ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
De grond dat het Uwv niet heeft onderbouwd welke concrete behandelingen appellant nog zou kunnen ondergaan en welke verbeteringen daarvan verwacht kunnen worden, kan niet slagen. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapporten van 12 juni 2020 en 9 september 2020 op een inzichtelijke wijze uiteengezet dat nog sprake is van onbenutte behandelmogelijkheden. Er bestaan verschillende vormen van traumagerichte psychotherapie, zoals cognitieve gedragstherapie en EMDR. Ook nieuwere behandelingsvormen als prolonged exposure en narratieve exposure therapie. Patiënten met ernstige PTSS, waarvan hier sprake is, kunnen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden verwezen naar een gespecialiseerde GGZ-instelling. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting ten aanzien van de verbetering van de belastbaarheid in en na het komende jaar als gunstig beoordeeld omdat eerdere traumatherapieën zeer goed effect hebben gehad. Zo is appellant in februari 2019 aangemeld bij het Psychotraumacentrum Zuid Nederland voor nieuwe behandeling. Deze instelling heeft veel ervaring met en expertise over PTSS. Dat het niet tot behandeling is gekomen betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat hiervan geen goede resultaten mogen worden verwacht. De verwachtingen zijn des te hoger en het behandelingsresultaat des te beter als er meer rust komt in zijn privéleven. De verwachting is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant dan weer benutbare mogelijkheden en een reële restverdiencapaciteit zal krijgen.
4.3.
Dat appellant tot op heden in het geheel geen benutbare mogelijkheden heeft is, anders dan appellant meent, geen grond voor het aannemen van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit 4.2 volgt dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgesproken verwachting, die ten tijde in geding van belang bestond, niet voor onjuist wordt gehouden.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de slotsom dat het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam is, van een deugdelijke motivering is voorzien. Het Uwv heeft terecht besloten appellant geen IVA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M. Geurtsen