ECLI:NL:CRVB:2023:782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/549 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 26 januari 2016 ziek meldde. Het Uwv had appellant een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 47,34%. Appellant betwistte de juistheid van het Werkplan dat door het Uwv was opgesteld, waarin hij werd aangemeld voor een re-integratietraject. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren zonder nieuwe medische onderbouwing.

De Raad oordeelde dat het Uwv op juiste gronden het Werkplan had opgesteld en dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde dat appellant verplicht was mee te werken aan zijn re-integratie en dat het Uwv rekening had gehouden met zijn beperkingen. De gronden van appellant werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd, en de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 549 WIA

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20/1877, 5 januari 2022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding 22/547, plaatsgevonden op 16 maart 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak 22/547 WIA wordt afzonderlijk, per heden, uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als grondwerker 40 uur per week. Hij heeft zich op 26 januari 2016 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Na afloop van de wettelijke wachttijd van 104 weken heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2017 aan appellant met ingang van 23 januari 2018 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is daarbij vastgesteld op 47,34%. Bij besluit van 8 januari 2018 heeft het Uwv geweigerd het besluit van 14 december 2017 te herzien. Op 11 januari 2018 heeft het Uwv een Werkplan voor de re-integratie van appellant opgesteld. De bezwaren van appellant tegen deze besluiten, heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2018, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 maart 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 juli 2018 ongegrond verklaard.
1.3.
Na de uitspraak van de rechtbank, waarin de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid is bevestigd, heeft het Uwv op 2 juli 2019 een Werkplan opgesteld. Uit het Werkplan volgt dat appellant zal worden aangemeld bij het re-integratiebedrijf IZI Match voor het opstarten van de module Participatie Interventie voor de duur van vijf maanden met 20 uur aan begeleidingsuren waardoor er een breder sociaal netwerk wordt verkregen zodat trede 2 van de participatieladder kan worden bereikt. Vanwege de beperkte kennis van de Nederlandse taal is een Marokkaans sprekende coach aangewezen.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het Werkplan van 2 juli 2019 heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 februari 2020, ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv aan appellant bij besluit van 14 december 2017 een WGA-vervolguitkering heeft toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 47,34%. Dat besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, een FML van 4 december 2017 en een arbeidskundig onderzoek. Dat besluit staat na de uitspraak van de rechtbank van 29 maart 2019 in rechte vast. Bij het opstellen van het Werkplan heeft de FML van 4 december 2017 daarom als uitgangspunt mogen dienen. Dit brengt mee dat er geen sprake is van volledige (en duurzame) arbeidsongeschiktheid en dat appellant in staat kan worden geacht om passende arbeid te verrichten. Appellant heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het beoordelen van de vraag of appellant in staat kan worden geacht de afspraken in het Werkplan na te komen, een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand. Niet is gebleken dat appellant niet in staat is om te re-integreren. Uit artikel 29 van de Wet WIA volgt dat appellant verplicht is mee te werken aan zijn reintegratie waaronder het meewerken aan het opstellen en het uitvoeren van het Werkplan. Het Uwv heeft appellant daarom mogen aanmelden voor de module Participatie interventie bij re-integratiebedrijf IZI-match.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat appellant veel aandoeningen heeft en dat hij derhalve niet altijd in staat is om invulling te geven aan het Werkplan. Hierdoor kan hij niet altijd re-integreren. Het Uwv had maatwerk moeten leveren, maar heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant. Appellant acht zich vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Het Uwv had daarom geen Werkplan mogen opstellen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 39, eerste lid, van de WIA stelt het Uwv, nadat het recht op een WGA-uitkering is vastgesteld, in samenspraak met de verzekerde een re-integratievisie vast waarin verplichtingen en rechten van de verzekerde zijn vermeld.
4.2.
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. Op grond van het tweede lid, aanhef, en onder d en e, van dit artikel is ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering in elk geval verplicht mee te werken aan het opstellen van de re-integratievisie en het re-integratieplan en te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie en het re-integratieplan.
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv op 2 juli 2019 op juiste gronden een Werkplan heeft opgesteld.
4.4.
De gronden die appellant, zonder medische onderbouwing, in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.5.
De grond van appellant dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, slaagt niet. Uit de genoemde uitspraak in 2.1 volgt dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant en de mate van arbeidsongeschiktheid op 23 januari 2018 juist heeft vastgesteld. Deze staan in rechte vast. Voor zover appellant in dit verband heeft betoogd dat hij per 11 november 2021 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, doet dit niet twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de functionele mogelijkheden op basis waarvan het Werkplan is opgesteld omdat de beoordeling per 11 november 2021 ziet op een datum ruim twee jaar na de datum in geding. Dat betekent dat er op de datum in geding geen sprake is van volledige (en duurzame) arbeidsongeschiktheid bij appellant en dat appellant geacht wordt om passende arbeid te verrichten. Op juiste gronden heeft het Uwv een Werkplan opgesteld.
4.6.
De grond dat het Uwv in het Werkplan geen maatwerk aan appellant heeft geleverd, slaagt evenmin. Het Uwv heeft bij het opstellen van het Werkplan, terdege rekening gehouden met de bij appellant, in rechte vaststaande belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 4 december 2017. Juist vanwege zijn beperkingen waardoor appellant zich in een sociaal isolement bevindt en waardoor de afstand van appellant tot de arbeidsmarkt groot is, is in het Werkplan neergelegd dat appellant wordt aangemeld voor de module Participatie interventie bij re-integratiebedrijf IZI-Match voor 5 maanden met 20 begeleidingsuren. Het doel van dit traject is dat appellant uit het isolement komt door, zoals ter zitting is toegelicht, te gaan wandelen met begeleiding waarbij gesprekken plaatsvinden. Door hieraan deel te nemen kan appellant een breder sociaal netwerk (leren) opbouwen waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt kan worden verkleind. Hiermee kan trede 2 van de participatieladder worden bereikt. De in het Werkplan neergelegde afspraken zijn juist specifiek toegesneden op bij appellant bestaande beperkingen. Niet wordt ingezien dat het Uwv een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van appellant bij het beoordelen van de vraag of hij in staat kan worden geacht de, zeer basale, afspraken in het Werkplan na te komen.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes