ECLI:NL:CRVB:2023:781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/547 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verplichting tot medewerking aan re-integratie en oplegging van maatregel op WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij zijn WIA-uitkering met 25% werd verlaagd wegens het niet verschijnen op afspraken bij het re-integratiebedrijf IZI Match. Appellant was aangemeld voor de re-integratiemodule Participatie Interventie, maar heeft herhaaldelijk niet gereageerd op uitnodigingen voor intakegesprekken en het opstellen van een re-integratieplan. Het Uwv legde een maatregel op op basis van artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA, omdat appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht de maatregel heeft opgelegd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door gezondheidsproblemen niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De Raad oordeelt echter dat de verplichtingen voortvloeien uit de wet en dat appellant op de hoogte was van zijn verplichtingen. De rechtbank heeft overtuigend gemotiveerd dat appellant de uitnodigingen heeft ontvangen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afspraken heeft afgezegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen redenen om de opgelegde maatregel te matigen of om van de maatregel af te zien. De uitspraak is gedaan op 26 april 2023.

Uitspraak

22 547 WIA

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2022, 20/2943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op de brief van 29 augustus 2022 van appellant heeft het Uwv gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding 22/549 plaatsgevonden op 16 maart 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In het geding 22/549 WIA wordt afzonderlijk, per heden, uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 19 september 2019 heeft het Uwv, ter uitvoering van het Werkplan van 2 juli 2019 (geding 22/549 WIA), appellant aangemeld voor de re-integratiemodule Participatie Interventie bij de re-integratiedienst IZI Match. Voorts heeft het Uwv appellant gewezen op de verplichtingen die hij in het kader van deze re-integratiemodule dient na te komen.
1.2.
Bij formulier “Melding gedrag klant tijdens re-integratiedienstverlening”, gedateerd 1 oktober 2019, heeft IZI Match te kennen gegeven dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan een uitnodiging voor een intakegesprek en het opstellen van een re-integratieplan op 19 september 2019. Nadien is appellant nog tweemaal uitgenodigd op 29 september 2019 en op 1 oktober 2019 via aangetekende brief. Ook hierop is appellant niet verschenen. Noch is appellant telefonisch bereikbaar geweest.
1.3.
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het Uwv als maatregel de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 december 2019 voor de duur van vier maanden tot en met 31 maart 2020, met 25% verlaagd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant in het kader van de module Participatie Interventie, het voorschrift om op de oproep van IZI Match te verschijnen, tot drie maal toe niet heeft opgevolgd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit 27 november 2019 is door het Uwv bij besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2022, met zaaknummer ROT 20/1877, het Uwv appellant heeft mogen aanmelden voor de module Participatie interventie bij reintegratiebedrijf IZI Match. Appellant is op grond van artikel 29 artikel, tweede lid, aanhef en onder b en e van de wet WIA, verplicht om mee te werken aan zijn re-integratie. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant de hiervoor bedoelde verplichting om mee te werken aan zijn re-integratie niet is nagekomen. In de aanmeldingsbrief is appellant erop gewezen dat op een oproep van een re-integratiebedrijf moet worden gereageerd en dat het zich niet houden aan afspraken met het re-integratiebedrijf gevolgen kan hebben voor de uitkering. Hoewel appellant hiervoor is uitgenodigd, is hij zonder geldige reden tot drie keer toe niet op afspraken met re-integratiebureau IZI Match verschenen. Aannemelijk is dat appellant de drie uitnodigingbrieven, waarvan de laatste aangetekend is verzonden, ten behoeve van afspraken op respectievelijk 19 september 2019, 29 september 2019 en 1 oktober 2019 heeft ontvangen. De echtgenote van appellant heeft verklaard deze drie uitnodigingen te hebben ontvangen. Van telefonisch afgezegde afspraken zijn geen notities terug te vinden in het klantdossier van IZI Match. De rechtbank volgt appellant niet in zijn standpunt dat hij vanwege zijn gezondheidssituatie niet in staat zou zijn uitvoering te geven aan het reintegratietraject. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit bedraagt de maatregel dan in beginsel 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het Uwv in de ernst van de gedraging en de mate waarin appellant de gedraging verweten kan worden aanleiding had moeten zien om de maatregel te matigen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen maatregelwaardig gedrag
heeft vertoond, nu hij wegens overmacht geen invulling aan zijn verplichtingen heeft kunnen geven. Er is derhalve geen sprake van onwil. Appellant is van vanwege zijn vele aandoeningen niet altijd in staat om invulling te geven aan het Werkplan. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant. Er had maatwerk moeten worden geleverd. Appellant heeft aangetoond dat hij in de te beoordelen periode ziek was. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een besluit van 7 juli 2022 overgelegd waarin hij per 11 november 2021 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Hiermee heeft appellant aangetoond dat hij niet tot arbeid/re-integratie in staat is. Deze situatie was ook al in de periode in geding aan de orde.
3.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat het Werkplan is toegesneden op de persoon van appellant. Appellant heeft maatregelwaardig gedrag vertoond door de uit het Werkplan voortvloeiende verplichtingen niet na te komen. Dat appellant momenteel (tijdelijk) geen benutbare mogelijkheden heeft volgens de verzekeringsarts, laat onverlet dat hij op de datum hier in geding door de verzekeringsarts wel in staat werd geacht tot re-integratie. Verwezen wordt naar een rapport van 8 november 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De grond van appellant dat hij vanwege zijn vele aandoeningen niet altijd in staat is om invulling te geven aan het Werkplan en dat in het Werkplan geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant, kan in dit geding niet meer aan bod komen. Bij uitspraak van heden, in het geding 22/549, is het bij besluit van 25 februari 2020 gehandhaafde Werkplan, bevestigd. Daaruit vloeit voort dat het Uwv op juiste gronden een Werkplan heeft opgesteld en appellant heeft mogen aanmelden voor de module Participatie interventie bij re-integratiebedrijf IZI Match.
4.3.
In dit geding is in geschil of het Uwv terecht met ingang van 1 december 2019 een maatregel heeft opgelegd, bestaande in een korting op zijn WIA-uitkering van 25% gedurende vier maanden wegens het bij herhaling niet verschijnen op afspraken van het reintegratiebureau IZI Match ter uitvoering van het Werkplan.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep over de vastgestelde maatregel in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geconstateerd dat appellant verplicht is mee te werken aan zijn re-integratie waarvoor afspraken zijn neergelegd in het Werkplan. In de brief van 19 september 2019 is appellant gewezen op zijn verplichting mee te werken aan zijn re-integratie en altijd te reageren op een oproep van het re-integratiebureau, in dit geval IZI Match. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overtuigend overwogen dat appellant de drie uitnodigingen van IZI Match heeft ontvangen en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afspraken zou hebben afgebeld. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant, door niet te reageren op de oproep de in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b en e van de Wet WIA opgenomen verplichtingen niet is nagekomen. Dit brengt mee dat het Uwv bevoegd was een maatregel op grond van artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA op te leggen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht een maatregel heeft opgelegd van 25% voor de duur van vier maanden ingaande 1 december 2019. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat wat appellant heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft om te oordelen dat het Uwv de maatregel had moeten matigen dan wel had moeten afzien van het opleggen van een maatregel wegens verminderde verwijtbaarheid. De overwegingen van de rechtbank onder 5.3 en 5.4 van de aangevallen uitspraak, worden geheel onderschreven. In de uitspraak van heden, 22/549, is ingegaan op de grond dat appellant per 11 november 2021 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt, wordt geacht en dat deze situatie ook aan de orde was op de datum in geding. Overwogen is dat deze mate van arbeidsongeschiktheid niet ziet op de datum in geding. Hiermee heeft appellant evenmin aangetoond dat hij niet tot arbeid/reintegratie in staat was op de datum in geding. In wat appellant heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het Uwv in de ernst of de mate van verwijtbaarheid van het niet opvolgen van de oproep aanleiding had moeten zien om de maatregel te matigen. Evenmin worden aanknopingspunten gezien voor dringende redenen die het Uwv hadden moeten doen besluiten van het opleggen van de maatregel af te zien.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes