ECLI:NL:CRVB:2023:779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/1928 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 april 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/1928 ZW. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2022. De Raad heeft beoordeeld of het hoger beroep ontvankelijk was, gezien de termijnoverschrijding voor het indienen van de gronden van het hoger beroep. De gemachtigde van appellant had op 20 juni 2022 hoger beroep ingesteld, maar de gronden werden pas op 23 augustus 2022 ingediend, wat na de gestelde termijn was. De Raad had de gemachtigde eerder de gelegenheid gegeven om de gronden binnen een bepaalde termijn in te dienen, maar deze termijn was overschreden.

De gemachtigde van appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege een storing in de systemen van de Rechtspraak op 22 augustus 2022. Echter, de Raad oordeelde dat de gemachtigde niet voldoende bewijs had geleverd voor deze storing. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van gronden in hoger beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

De uitspraak werd gedaan door W.R. van der Velde, met L.R. Kokhuis als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

22.1928 ZW

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2022, 20/6301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van der Eijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep ingediend.
De Raad heeft appellant schriftelijk vragen gesteld.
Namens appellant heeft mr. Van der Eijk hierop gereageerd en nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Eijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

De Raad zal eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordelen.
1.1.
Namens appellant is op 20 juni 2022 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het hoger beroepschrift bevatte geen gronden. Bij brief van 28 juni 2022 is de gemachtigde van appellant door de Raad in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden in te dienen. Op 15 juli 2022 heeft de gemachtigde van appellant verzocht om een nieuwe termijn van vier weken. De Raad heeft hem bij brief van 18 juli 2022 in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van vijf weken na verzending van die brief de gronden in te dienen. Deze termijn eindigde op 22 augustus 2022. In deze brief is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als hij de gronden niet binnen de gestelde termijn indient.
1.2.
De gronden van hoger beroep zijn via digitale verzending op 23 augustus 2022 ingediend. Blijkens de poststempel is dezelfde dag een papieren versie van de gronden van het hoger beroep ter post bezorgd. Deze versie is door de Raad ontvangen op 24 augustus 2022. Niet in geschil is dat de gronden van het hoger beroep zowel digitaal als schriftelijk na de in de brief van 18 juli 2022 gestelde termijn zijn ingediend en ontvangen.
1.3.
Volgens de gemachtigde van appellant is de termijnoverschrijding verschoonbaar. In de avond van 22 augustus 2022 was er volgens hem een storing in de systemen van de Rechtspraak waardoor hij op die dag de gronden niet tijdig langs elektronische weg heeft kunnen indienen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een uitdraai uit het ‘Archief onderhoud en storingen’ van het Rechtspraak Servicecentrum (RSC) overgelegd. Voorts heeft hij een printscreen van zijn telefoonscherm ingediend waaruit blijkt dat hij op 23 augustus 2022 met het RSC telefonisch contact heeft gehad. Tot slot heeft de gemachtigde van appellant emailcorrespondentie met het RSC en Quo Vadis Advocatenpas ingediend.
2.1.
Op grond van artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
2.2. Op grond van artikel 6:6, onder a, van de Awb kan het bezwaar of beroep nietontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.3.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.4.
Deze bepalingen zijn, gelet op artikel 6:24 van de Awb, in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
2.5.
Op grond van artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen (Bep) Stb. 2020, 410 is, als op de laatste dag van een voor de indiener geldende termijn voor indiening van een bericht een niet aan hem toerekenbare verstoring plaatsvindt van de toegang tot het aangewezen digitale systeem voor gegevensverwerking, een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn verschoonbaar als het bericht uiterlijk wordt ingediend op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen.
3.1.
De Raad oordeelt dat de gemachtigde van appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding wegens een niet aan hem toerekenbare verstoring van de toegang tot een digitaal systeem voor gegevensverwerking. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
3.2.
Voor zover appellant betoogt dat het indienen van de gronden op 22 augustus 2022 niet mogelijk was vanwege een storing in een systeem van de Rechtspraak, wordt hij daarin niet gevolgd. De gemachtigde van appellant heeft niet voldoende onderbouwd dat in de avond van 22 augustus 2022 sprake was van een storing bij het RSC. De ingediende storingenlijst van het RSC omvat een overzicht van storingen en onderhoud in de periode van 22 augustus 2022, 9.19 uur tot vier weken terug. De door gemachtigde van appellant genoemde storing in de avond van 22 augustus 2022 staat niet op die lijst. De Raad is uit raadpleging van het openbaar toegankelijke storingenarchief van het RSC ambtshalve gebleken dat in het storingenregister van RSC geen storing op de avond van 22 augustus 2022 is vermeld.
3.3.
Ook uit de e-mail van het RSC van 15 maart 2023 blijkt niet van een storing op de avond van 22 augustus 2022. In die mail staat: “Op 22 augustus 2022 heeft u geprobeerd om in te loggen via de digitale diensten op rechtspraak.nl. Bij het inloggen van het onderdeel bestuursrecht (Hoger) beroep bij CRvB was er mogelijk sprake van een storing waardoor dit niet lukte”. Deze tekst is geen bevestiging van deze storing maar een weergave van het telefonisch contact dat die ochtend heeft plaatsgevonden tussen de gemachtigde van appellant en een medewerker van het RSC. Bovendien wordt in de e-mail gesproken van een ‘mogelijke storing’. Het RSC bevestigt niet dat daadwerkelijk sprake was van een storing.
3.4.
Verder staat in de mail van het RSC van 15 maart 2023 dat de gemachtigde van appellant op 23 augustus 2022 bij het RSC telefonisch melding heeft gemaakt van de storing op 22 augustus 2022 en dat hem – omdat de storing al bij het inlogscherm voor advocaten optrad – toen het advies was gegeven contact op te nemen met Quo Vadis Advocatenpas en de logging van de storing op te vragen. Dit wijst erop dat, als er al een storing is geweest, deze storing niet in de systemen van de Rechtspraak zat, maar bij de inlogsystemen van Quo Vadis Advocatenpas. Gelet op het voorgaande wordt de gemachtigde van appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat op 22 augustus 2022 sprake was van een storing bij het RSC.
3.5.
Appellant heeft evenmin met stukken onderbouwd dat op 22 augustus 2022 sprake was van een storing bij Quo Vadis Advocatenpas. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij naar aanleiding van het telefoongesprek met het RSC op 23 augustus 2022, in afwijking van wat hem was geadviseerd, niet bij Quo Vadis de logging gegevens van die avond of van de storing heeft opgevraagd. Pas vlak voor de zitting heeft hij informatie ingewonnen bij Quo Vadis. In een e-mail van 13 maart 2023 van Quo Vadis Advocatenpas staat dat de backoffice informatie kan verstrekken. Daaruit kan niet worden afgeleid dat er op 22 augustus 2022 een storing was in de systemen van Quo Vadis Advocatenpas. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting verklaard dat hij geen informatie van de backoffice heeft ontvangen en dat hij in de dagen tussen 13 maart 2023 en de zitting ook geen nader contact hierover heeft opgenomen.
3.6.
Het beroep ter zitting op de conclusie van de Procureur Generaal van 2 december 2022 [1] die mede ziet op termijnoverschrijding vanwege een (internet)storing, slaagt niet. Anders dan de weergave die de gemachtigde van appellant van deze conclusie ter zitting heeft gegeven, is daarin niet zonder voorbehoud geconcludeerd dat een termijnoverschrijding door een gestelde storing van een inlogsysteem (waaronder Advocatenpas) verschoonbaar is. In de conclusie wordt uiteengezet dat de gestelde storing wel aannemelijk moet worden gemaakt, bijvoorbeeld met een afschrift van een vermelding van deze storing op de website van de leverancier of anderszins. Voor zover gemachtigde van appellant met de verwijzing naar deze conclusie betoogt dat hem alsnog een termijn moet worden gegund voor het indienen van bewijs van de door hem gestelde storing op 22 augustus 2022, wordt hij daarin niet gevolgd. De gemachtigde van appellant heeft daarvoor vanaf 23 augustus 2022 de tijd gehad en is door een medewerker van het RSC al op 23 augustus 2022 geadviseerd om logging gegevens op te vragen.
3.7.
Gelet op het voorgaande kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de gemachtigde van appellant, namens appellant, niet in verzuim is geweest. De overschrijding van de termijn voor het indienen van de gronden van het hoger beroep is daarom niet verschoonbaar. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van
L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) L.R. Kokhuis