Op 26 april 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/1928 ZW. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2022. De Raad heeft beoordeeld of het hoger beroep ontvankelijk was, gezien de termijnoverschrijding voor het indienen van de gronden van het hoger beroep. De gemachtigde van appellant had op 20 juni 2022 hoger beroep ingesteld, maar de gronden werden pas op 23 augustus 2022 ingediend, wat na de gestelde termijn was. De Raad had de gemachtigde eerder de gelegenheid gegeven om de gronden binnen een bepaalde termijn in te dienen, maar deze termijn was overschreden.
De gemachtigde van appellant voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege een storing in de systemen van de Rechtspraak op 22 augustus 2022. Echter, de Raad oordeelde dat de gemachtigde niet voldoende bewijs had geleverd voor deze storing. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van gronden in hoger beroep en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.
De uitspraak werd gedaan door W.R. van der Velde, met L.R. Kokhuis als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.