Uitspraak
21 2626 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
ZW-uitkering is daarom terecht per 9 juli 2020 beëindigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met fysieke klachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor de appellant.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat, met name in verband met slaapapneu en depressieve klachten. Het Uwv had echter rapporten ingediend die bevestigden dat er geen aanleiding was voor aanvullende beperkingen. De Raad oordeelde dat de gronden van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.
De uitspraak werd gedaan door C. Karman, met S.C. Scholten als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2023.