ECLI:NL:CRVB:2023:772
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, is na een herbeoordeling door het Uwv als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. De herbeoordeling vond plaats na een spreekuur met een verzekeringsarts, die op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2019 de belastbaarheid van appellante vaststelde. Het Uwv beëindigde de WIA-uitkering per 19 april 2019, wat appellante aanvocht.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychische en lichamelijke klachten waren onderschat en dat de geselecteerde functies te zwaar voor haar waren. De Raad oordeelde echter dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat de FML adequaat was opgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling.
De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, niet voldeed aan de criteria voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in dit proces.