ECLI:NL:CRVB:2023:743

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21 / 1314 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WMO-aanvraag voor beschermd wonen zonder procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening bestaande uit beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, en de rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang is, omdat de beoordeling van een al verstreken periode in beginsel geen procesbelang kan opleveren, tenzij er schade is geleden of een inhoudelijk oordeel van belang is voor een toekomstige periode. Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat het college geen goed onderzoek heeft gedaan, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen procesbelang is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de situatie van appellant inmiddels is verslechterd, maar dat dit niet leidt tot een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1314 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2021, 19/8096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 19 april 2023
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. H.A.E. van Soest, advocaat, heeft zich voor het college als gemachtigde gesteld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 8 maart 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Soest.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 januari 2019, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening bestaande uit beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 afgewezen.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er in beginsel geen procesbelang gelegen kan zijn in de beoordeling van een al verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Gebleken is dat het bestreden besluit is gevolgd door een besluit van 6 mei 2020, waarbij een nieuwe aanvraag van appellant voor beschermd wonen in de vorm van zorg in natura is afgewezen. In de periode tot 6 mei 2020 heeft appellant bij zijn ouders thuis gewoond. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting desgevraagd geen argumenten ten aanzien van het procesbelang aangedragen. Het dossier en wat ter zitting is besproken bieden verder geen aanknopingspunten voor het aannemen van procesbelang.
3. In hoger beroep heeft appellant met name aangevoerd dat het college geen goed onderzoek heeft gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen op grond waarvan de rechtbank geoordeeld heeft dat er geen sprake is van procesbelang. Hieraan voegt de Raad toe dat het geschil de beoordeling betreft van een verstreken periode in het verleden en dat appellant ter zitting heeft benadrukt dat hij beschermd wonen in de vorm van zorg in natura wil ontvangen. Ter zitting heeft appellant verder naar voren gebracht dat zijn situatie is verslechterd en dat hij inmiddels nog een aantal aanvragen heeft gedaan. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.A.H. van Dalenvan Bekkum en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.