ECLI:NL:CRVB:2023:735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21 / 4251 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving financiële maatwerkvoorziening voor vervoersbehoefte op basis van Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per vier weken had verstrekt voor het gebruik van de eigen auto van appellant. De rechtbank oordeelde dat dit bedrag een passende bijdrage leverde aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant, gebaseerd op de door hem opgegeven vervoersbewegingen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn vervoersbehoefte meer dan 7.500 kilometer per jaar bedraagt en dat het college ten onrechte bepaalde bezoeken, zoals die aan zijn zus, niet heeft meegenomen in de berekening van zijn vervoersbehoefte. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de vastgestelde vervoersbehoefte binnen de geldende norm valt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per vier weken een adequate bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2021, 20/6459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Datum uitspraak: 20 april 2023
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Namens appellant is verschenen mr. De Witte. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 23 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het college zijn besluit van 10 maart 2020, waarbij aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per vier weken is verstrekt voor het gebruik van zijn eigen auto, gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft – kort weergegeven – overwogen dat met een bedrag van € 50,- per vier weken een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin appellant in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie. De aan appellant verstrekte financiële maatwerkvoorziening is gebaseerd op de door hem opgegeven vervoersbewegingen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met een bedrag van € 50,- per vier weken niet kan voorzien in zijn vervoersbehoefte.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn vervoersbehoefte meer dan 7.500 kilometer per jaar bedraagt. Bij de berekening van de vervoersbehoefte heeft het college – onder meer – de bezoeken aan zijn zus ten onrechte niet meegenomen. Gelet hierop is een financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per vier weken ontoereikend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is op hoofdlijnen een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft in grote lijnen de overwegingen van de rechtbank die hieraan ten grondslag liggen en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
De Raad oordeelt, net als de rechtbank, dat het college de vervoersbehoefte heeft berekend op basis van de door appellant zelf opgegeven vervoersbewegingen. De vastgestelde vervoersbehoefte, ook met inbegrip van de bezoeken van appellant aan zijn zus, valt ruim binnen de geldende norm van maximaal 3.120 kilometer per jaar behorende bij een financiële maatwerkvoorziening van € 50,- per vier weken. Op basis van hetgeen appellant heeft aangevoerd is niet gebleken dat met deze financiële maatwerkvoorziening geen passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van appellant als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok