ECLI:NL:CRVB:2023:731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WMO-aanvraag voor verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan noodzaak om te verhuizen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ongegrond heeft verklaard. Appellant had verzocht om een verhuiskostenvergoeding in verband met zijn verhuizing van een gelijkvloers appartement naar een andere woning, omdat hij als gevolg van een herseninfarct in 2013 beperkingen ondervond. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg had de aanvraag afgewezen, omdat de oude woning adequaat was en niet aangepast hoefde te worden. De rechtbank oordeelde dat er geen verband was tussen de beperkingen van appellant en de noodzaak om te verhuizen, aangezien appellant geen medische informatie had overgelegd die zijn stelling onderbouwde.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn fysieke beperkingen en de problemen die hij ondervond in zijn oude woning. De Centrale Raad van Beroep heeft echter het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de oude woning geschikt was voor appellant, ondanks zijn beperkingen. De wens van appellant om te verhuizen was niet voldoende onderbouwd en de Raad oordeelde dat de verhuizing niet noodzakelijk was vanwege zijn beperkingen. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.