ECLI:NL:CRVB:2023:731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
21 / 4111 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WMO-aanvraag voor verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan noodzaak om te verhuizen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ongegrond heeft verklaard. Appellant had verzocht om een verhuiskostenvergoeding in verband met zijn verhuizing van een gelijkvloers appartement naar een andere woning, omdat hij als gevolg van een herseninfarct in 2013 beperkingen ondervond. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg had de aanvraag afgewezen, omdat de oude woning adequaat was en niet aangepast hoefde te worden. De rechtbank oordeelde dat er geen verband was tussen de beperkingen van appellant en de noodzaak om te verhuizen, aangezien appellant geen medische informatie had overgelegd die zijn stelling onderbouwde.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met zijn fysieke beperkingen en de problemen die hij ondervond in zijn oude woning. De Centrale Raad van Beroep heeft echter het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de oude woning geschikt was voor appellant, ondanks zijn beperkingen. De wens van appellant om te verhuizen was niet voldoende onderbouwd en de Raad oordeelde dat de verhuizing niet noodzakelijk was vanwege zijn beperkingen. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

21.4111 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 oktober 2021, 20/6248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak: 20 april 2023
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Diepenbroek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in verband met verhuizing van een gelijkvloers appartement aan [adres 1] te [woonplaats 2] naar de woning aan [adres 2] te [woonplaats 1] een aanvraag ingediend voor verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant heeft hierbij aangegeven dat de verhuizing noodzakelijk was in verband met de gevolgen van een in 2013 doorgemaakt CVA.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 14 januari 2020 afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit het verrichte onderzoek volgt dat de oude woning van appellant langdurig adequaat is en niet aangepast hoefde te worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo 2015 is ervoor bedoeld om kosten in verband met beperkingen te kunnen opvangen. Uit artikel 12.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente LeidschendamVoorburg 2016 volgt dat sprake moet zijn van een verband tussen de beperkingen en de verhuizing om voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking te komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit in de situatie van appellant niet het geval is. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij vanwege zijn beperkingen moest verhuizen. Daar staat tegenover dat het college heeft onderbouwd dat in de gelijkvloerse woning drempelvoorzieningen aanwezig waren en dat de badkamer weliswaar relatief klein was, maar dat er genoeg ruimte was voor een inloopdouche met douchestoel. Verder was buiten het appartement in de gezamenlijke ruimte plaats om de scootmobiel van appellant te stallen en op te laden. Deze onderbouwing van het college is vastgelegd in het onderzoeksverslag van 10 januari 2020. Appellant heeft wat hierin staat niet gemotiveerd weersproken. Er is dan ook niet gebleken dat de woning fysieke belemmeringen opleverde voor appellant. Dat het slechts een tijdelijke woning was als door appellant gesteld, is ook nergens uit gebleken. Verder is de verhuizing van appellant mede ingegeven door de spanningen die waren ontstaan met andere bewoners over de stalling van de scootmobiel. Hoewel begrijpelijk is dat dit voor appellant een vervelende en mentaal belastende situatie was, houdt zijn wens om te verhuizen onvoldoende verband met zijn beperkingen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij de beoordeling door de rechtbank geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij een herseninfarct heeft gehad en daardoor linkszijdig verlamd was en dat hij vanuit een rolstoel niet zelf kon verhuizen. Daarnaast werd appellant in zijn oude woning belemmerd in het douchen, afdrogen, naar het toilet gaan en scheren. De doucheruimte, waar het toilet bij inbegrepen was, was namelijk erg klein.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust en verwijst daarnaar. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding komt, omdat de woning die appellant heeft verlaten voor hem geschikt was. Weliswaar heeft appellant gesteld dat hij problemen heeft ondervonden bij de verhuizing door zijn beperkingen, maar dit maakt niet dat appellant moest verhuizen vanwege zijn beperkingen. Dat appellant ondanks zijn belemmeringen participeert in de samenleving en al jaren Wmo-cliënt is maakt dit niet anders. De noodzaak om te verhuizen vanwege zijn beperkingen volgt evenmin uit het ter zitting ingenomen, maar niet onderbouwde standpunt, dat zijn oude woning altijd koud was doordat de muren aan de schuren grensden en de verwarming vanwege zijn beperking onvoldoende functioneerde.
4.2.
Uit wat onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok