In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die tot 1 januari 2017 werkzaam was als filiaalmanager, opticien en contactlensspecialist, had zich op 5 juli 2017 ziek gemeld met rug- en beenklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant per 4 oktober 2017 een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar stelde op 15 februari 2018 vast dat hij per 19 februari 2018 weer geschikt was voor zijn eigen werk, waarna de ZW-uitkering werd beëindigd. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde daaraan toe dat het arbeidskundig onderzoek niet correct was uitgevoerd. De Raad heeft een neuroloog, dr. E.M.H. van den Doel, als deskundige ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er op neurologisch gebied geen specifieke beperkingen waren en dat de appellant op de datum in geding geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat er geen reden was om aan de bevindingen van het Uwv te twijfelen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 april 2023.