ECLI:NL:CRVB:2023:717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21/1950 + 21/1951 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die voorheen als schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 17 januari 2020, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en verzocht om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende nieuwe medische gegevens had ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat appellant in staat was om andere functies te vervullen die niet in strijd waren met zijn beperkingen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de juistheid van de FML.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om met specifieke en onderbouwde argumenten te komen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

21 1950 ZW, 21/1951 ZW

Datum uitspraak: 19 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2021, 20/1128 en 20/1132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was voor het laatst werkzaam als schoonmaker voor 40 uur per week. Hij heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 6 april 2018 ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant per 9 april 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een zogeheten eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 maart 2019 de ZW-uitkering van appellant per 6 mei 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als schoonmaker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Met het besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 maart 2019 gegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in wat appellant in bezwaar heeft aangevoerd aanleiding gezien de zogeheten functionele mogelijkhedenlijst (FML) te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat op grond van de herziene FML de drie eerder geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant, waarna drie andere functies zijn geselecteerd. Ook met deze nieuwe functies is appellant in staat geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Rekening houdend met een uitlooptermijn van een maand en een dag heeft het Uwv de
ZW-uitkering van appellant vervolgens beëindigd met ingang van 17 januari 2020.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze verricht. Op het spreekuur is appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Volgens de rechtbank zijn alle medische gegevens op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De in beroep overgelegde informatie van de huisarts gaat terug tot
7 februari 2020. Dit is gelegen na de datum in geding van 17 januari 2020. Informatie van na 17 januari 2020, waaronder ook informatie over een eventuele toename van arbeidsongeschiktheid, valt na de datum in geding en vormt volgens de rechtbank dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies en vastgestelde beperkingen in de FML te twijfelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dan ook kunnen uitgaan van de FML en inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Hij heeft per functie uitgelegd waarom deze de beperkingen van appellant niet overschrijdt. Omdat niet wordt getwijfeld aan de juistheid van de FML, heeft de rechtbank geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de besluitvorming van het Uwv op een onjuiste medische grondslag berust en dat hij door zijn beperkingen niet in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Daarnaast heeft appellant verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht met ingang van 17 januari 2020 de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant in hoger beroep verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Het is aan appellant om in hoger beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak over het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaar- en beroepschrift wordt niet als een gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in de aangevallen uitspraak. De aanvullende gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom onderschreven. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een deskundige omdat de hiervoor noodzakelijke twijfel aan het medisch onderzoek door het Uwv ontbreekt. De Raad voegt hier nog het volgende aan toe.
4.4.
Anders dan appellant stelt, is met de duizeligheidsklachten van appellant rekening gehouden. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zogeheten Rombergtest verricht, die negatief was. De koorddansersgang ging goed. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de duizeligheidsklachten bij het verder ontbreken van een medische onderbouwing niet kunnen worden geobjectiveerd is door de eigen onderzoeksresultaten dan ook inzichtelijk gemotiveerd. Toch is met de klachten rekening gehouden doordat een beperking is opgenomen in het persoonlijk functioneren waarbij is vastgesteld dat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd risico ten aanzien van hoogtes en gevaarlijke machines. Ook is met de hartklachten van appellant rekening gehouden doordat hem niet fysiek inspannende functies zijn voorgehouden. Daarbij komt dat in het huisartsjournaal weliswaar melding wordt gemaakt van een cardiale screening en als diagnose is gesteld dat sprake is van een aortastenose, maar verdere informatie van een behandelend cardioloog ontbreekt. Uit deze informatie kan dan ook niet worden opgemaakt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. Uit het huisartsjournaal blijkt dat appellant soms een ontregelde diabetes heeft, wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 december 2019 ook heeft benoemd. Ook blijkt dat appellant daarvoor met medicatie en met een verwijzing naar een diëtiste wordt behandeld. Er zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat appellant als gevolg daarvan verdergaand beperkt moet worden geacht. Bovendien geldt ook hiervoor dat aan appellant niet fysiek inspannende functies zijn voorgehouden. Met de schouder-, rug- en nekklachten is evenzeer rekening gehouden. Onderkend is dat appellant een slijmbeursontsteking heeft waarvoor hij een injectie heeft gehad. Bovendien zijn in de FML in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen de nodige beperkingen vastgelegd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de FML. Dit betekent voorts dat ook in hoger beroep geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het standpunt van appellant dat bij het selecteren van functies via het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem onvoldoende rekening wordt gehouden met beperkingen heeft appellant op onvoldoende onderbouwd.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) K.M. Geerman