ECLI:NL:CRVB:2023:715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21/4453 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling WW-uitkering wegens niet verstrekte gegevens door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die werkloos was geworden op 26 juni 2019, had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar het Uwv had deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat appellant de gevraagde gegevens niet had verstrekt. Appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing. Later diende hij opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen omdat de benodigde informatie niet tijdig was aangeleverd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, oordelend dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitbetaling van de WW-uitkering rechtvaardigden.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat de coronamaatregelen hem belemmerden in het tijdig indienen van de aanvraag. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank gemotiveerd had gereageerd op de ingediende gronden en dat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om de benodigde informatie te verstrekken, ook in het licht van bijzondere omstandigheden zoals de coronacrisis.

Uitspraak

21 4453 WW

Datum uitspraak: 19 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 november 2021, 20/6819 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 26 juni 2019 werkloos geworden. Op 11 oktober 2019 heeft hij een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Bij besluit van 4 november 2019 heeft het Uwv deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat appellant de bij brief van 15 oktober 2019 door het Uwv gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Appellant heeft tegen deze beslissing geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 13 mei 2020 heeft appellant opnieuw een aanvraag om een WW-uitkering en nu ook een aanvraag om een toeslag op grond van de Toeslagenwet ingediend. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het Uwv deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat appellant de bij brief van 20 mei 2020 door het Uwv gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Op 17 juni 2020 heeft appellant alsnog de gevraagde gegevens overgelegd. Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het Uwv de aanvragen afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 16 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de WW-uitkering over de periode van 26 juni 2019 tot en met 25 oktober 2019 niet tot uitbetaling komt, omdat de periode waarover de uitkering zich uitstrekt meer dan 26 weken voor de dag van indiening van de aanvraag ligt en er geen redenen zijn om een bijzonder geval aanwezig te achten om toch tot uitbetaling over te gaan. Omdat aan appellant geen WW-uitkering wordt uitgekeerd heeft hij ook geen recht op een toeslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het Uwv toch tot uitbetaling van de WW-uitkering had moeten overgaan. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen. De coronapandemie en de om die reden getroffen maatregelen door de Nederlandse overheid vanaf 16 maart 2020 hebben ontegenzeggelijk een grote impact op het dagelijks leven van (veel) Nederlanders (gehad). Tijdens de eerste lockdown was het inderdaad lastig om fysiek contact te hebben, zodat een kantoorbezoek niet tot de mogelijkheden behoorde. Daar staat echter tegenover dat de digitale weg, via “Mijn UWV”, zowel voor als tijdens de lockdown open stond en appellant meermaals is uitgenodigd om via die weg de benodigde informatie aan te leveren. Ook de postverzending is in die tijd onverkort doorgegaan, zodat appellant desnoods per post de benodigde informatie had kunnen aanleveren. De rechtbank heeft dan ook niet ingezien, zonder nadere toelichting die ontbreekt, hoe deze maatregelen appellant zodanig in zijn dagelijkse (arbeidsloze) bestaan hebben geraakt dat daardoor van hem niet kon worden verwacht dat hij de WW-aanvraag tijdig zou indienen. Voor zover appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat hij door die lockdown zich mentaal (psychisch) zo belast heeft gevoeld dat hij nergens meer toe in staat was, heeft appellant die stelling niet onderbouwd met medische stukken, zodat de rechtbank daaraan voorbij is gegaan. In de periode vanaf 26 juni 2019, de eerste werkloosheidsdag, tot en met 15 maart 2020 zijn er voor appellant talloze momenten geweest waarop hij de aanvraag had kunnen indienen. Ook als daarbij rekening wordt gehouden met de in bezwaar aangevoerde persoonlijke omstandigheden en de sinds medio maart 2020 geldende corona-maatregelen. Appellant heeft op dinsdag 15 oktober 2019 zelf naar het Uwv gebeld. In dat gesprek is appellant erop gewezen dat hij nog stukken moest toezenden. Dat heeft appellant niet gedaan. Op vrijdag 1 november 2019 heeft appellant opnieuw naar het Uwv gebeld met de vraag of hem meer tijd gegund kon worden voor het toezenden van de stukken. In dat telefoongesprek heeft appellant toegezegd dat hij de ontbrekende stukken via “Mijn UWV” zou versturen. Appellant heeft op dat moment niet te kennen gegeven dat hij voor het versturen van die informatie via de digitale weg meer tijd nodig zou hebben. Anders dan appellant heeft gesteld, is in de brief van 4 november 2019, waarmee de aanvraag van 15 oktober 2019 buiten behandeling is gesteld, appellant nog een (allerlaatste) termijn gegund tot 10 november 2019. Die termijn heeft appellant ongebruikt laten verstrijken. Ook hierin is geen bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan het Uwv toch tot uitbetaling van de WW-uitkering had moeten overgaan.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat sprake was van een bijzonder geval op grond waarvan Uwv had moeten afwijken van artikel 35 van de WW, eerste zin. Vanwege de coronacrisis mag de periode vanaf 12 maart 2020 niet in aanmerking worden genomen. Verder heeft het Uwv appellant na het contact van 1 november 2019 ten onrechte niet de mogelijkheid gegeven alsnog de gevraagde stukken op te sturen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, worden geheel onderschreven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) K.M. Geerman