ECLI:NL:CRVB:2023:711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
21 / 2302 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling gelaten aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2023 uitspraak gedaan over het hoger beroep van appellant tegen de buiten behandeling gelaten aanvraag om bijstand. Appellant had op 9 februari 2020 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft appellant op 12 februari 2020 geïnformeerd dat er nog gegevens ontbraken om het recht op bijstand vast te stellen. Ondanks verzoeken om aanvullende gegevens heeft appellant niet tijdig de benodigde informatie verstrekt. Op 17 maart 2020 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat na bezwaar is gehandhaafd. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad concludeert dat het college deze bevoegdheid had, omdat appellant niet de gevraagde gegevens heeft aangeleverd. De Raad oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals zijn faillissement en psychische klachten, niet voldoende zijn om de buitenbehandelingstelling te weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.511,- bedragen, en het griffierecht van € 182,- moet vergoeden.

Uitspraak

21.2302 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2021, 20/2283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 18 april 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akkaya. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B.L. Krahmer.

OVERWEGINGEN

1. Deze zaak gaat over de buiten behandelingstelling van de aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Participatiewet. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Achtergrond
1.1.
Appellant heeft op 9 februari 2020 een aanvraag ingediend om bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college appellant bij brief van 12 februari 2020 geïnformeerd dat er nog gegevens ontbreken die nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Bij die brief heeft het college een lijst “Op te vragen gegevens” bijgevoegd waarop de benodigde gegevens zijn aangekruist. Het college heeft appellant verzocht de benodigde gegevens uiterlijk 17 februari 2020 te verstrekken. Appellant heeft op die dag een aantal stukken verstrekt.
1.3.
Het college heeft appellant bij brief van 28 februari 2020 bericht dat na bestudering van de door appellant verstrekte stukken is gebleken dat hij nog steeds niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Het college heeft appellant vervolgens in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens en stukken uiterlijk 13 maart 2020 aan het college te verstrekken. Dit betrof onder meer afschriften van zijn ING-betaalrekening met het nummer eindigend op 259 (hierna: ING-betaalrekening) over de perioden 1 augustus 2019 tot 9 november 2019 en 9 februari 2020 tot 28 februari 2020, een toelichting op een elftal bijschrijvingen van [naam] Payments BV op zijn betaalrekening en bewijsstukken over hoe appellant in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Het college heeft appellant er daarbij op gewezen dat indien de gevraagde gegevens niet of te laat worden verkregen, de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld of wordt afgewezen. Appellant heeft naar aanleiding van deze brief geen nadere gegevens meer verstrekt.
Het bestreden besluit
2. Met het besluit van 17 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd met het besluit van 27 juli 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Het college heeft aan het bestreden besluit, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant is verzocht gegevens te verstrekken, waaronder de in 1.3 vermelde gegevens. Nu het college deze gegevens niet tijdig in bezit heeft gekregen, kon het recht op bijstand niet worden beoordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het oordeel van de Raad
Bevoegdheid algemeen directeur
4. Het bestreden besluit is namens het college genomen door de algemeen directeur van Senzer, terwijl die ook namens het college het besluit van 17 maart 2020 heeft genomen. Dit is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit is dus onbevoegd genomen. Ter zitting heeft het college het bestreden besluit alsnog uitdrukkelijk voor zijn rekening genomen. Daarom bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bevoegdheidsgebrek te passeren, omdat aannemelijk is dat appellant daardoor niet is benadeeld. Ook als het bevoegdheidsgebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
De buitenbehandelingstelling van de aanvraag
5. Wat appellant in hoger beroep tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag heeft aangevoerd, slaagt niet. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
5.1.
Een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en stukken onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien de aanvrager onvoldoende gegevens of stukken verstrekt om
een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens te overleggen.
5.3.
De in 1.3 vermelde en door het college gevraagde aanvullende gegevens en stukken waren van belang voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Dit geldt eens te meer nu uit de afschriften van de ING-betaalrekening over de periode van 9 november 2019 tot en met
8 februari 2020, die appellant wel al had verstrekt, was gebleken dat er diverse bijschrijvingen van [naam] Payments BV hadden plaatsgevonden tot een totaalbedrag van ruim € 13.000,-.
5.4.
Het college heeft vastgesteld dat appellant de in 1.3 genoemde gegevens en stukken niet binnen de gestelde termijn en ook niet nadien heeft verstrekt. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij voldoende gegevens had verstrekt, kan hem niet baten. Het college heeft in de brief van 28 februari 2020 duidelijk en concreet aangegeven welke gegevens en stukken nog ontbraken. Het was aan hem als aanvrager van bijstand om de gevraagde gegevens en stukken te verstrekken. De stelling van appellant dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk zijn faillissement en zijn psychische klachten, treft geen doel. Voor zover appellant van opvatting is dat hij wegens die persoonlijke omstandigheden niet in staat was de gevraagde gegevens te verstrekken, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. Appellant heeft hierover ook geen contact met het college opgenomen en hij heeft evenmin om uitstel voor het verstrekken van de gegevens en stukken gevraagd.
5.5.
Het college was dan ook bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er is geen grond om te oordelen dat het college in dit geval van die bevoegdheid geen gebruik mocht maken.
Conclusie
6.1.
Uit 4 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd.
6.2.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 837,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.511,-. Ook dient het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.511,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) N. van der Horn