ECLI:NL:CRVB:2023:7

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
21/2825 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en geschiktheid voor geselecteerde functies

Op 4 januari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellante, die als begeleider in de gehandicaptenzorg werkte, had zich op 7 november 2017 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv had haar ZW-uitkering per 18 mei 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen. Appellante was niet meer in staat om haar eigen werk te verrichten, maar het Uwv achtte haar wel geschikt voor andere functies in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb).

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er geen verzekeringsarts bij haar op spreekuur was geweest. Ze stelde dat haar medische situatie was verslechterd en dat de geselecteerde functies niet meer passend waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de medische informatie van appellante zorgvuldig beoordeeld en er waren geen nieuwe feiten die een andere conclusie rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd, waarin was geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere beslissing van het Uwv terecht was.

Uitspraak

21.2825 ZW

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 juli 2021, 20/1364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft middels (video)bellen plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als begeleider gehandicaptenzorg. Op 7 november 2017 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2019 de ZW-uitkering van appellante per 18 mei 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als begeleider gehandicaptenzorg, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 april 2019 heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft appellante per 18 mei 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellante heeft zich op 1 juli 2019 en op 4 september 2019 opnieuw ziek gemeld. De verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat appellante per 1 juli 2019 en per 4 september 2019 arbeidsgeschikt is te achten voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, waarna het Uwv heeft geweigerd aan appellante per deze data een ZW-uitkering toe te kennen.
1.4.
Appellante heeft zich op 28 januari 2020 opnieuw vanuit de WW ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft zij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 28 januari 2020 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) en aanvullend: assemblage medewerker metaalwaren (SBC-code 264140) en inpakker (SBC-code 111190). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2020 geweigerd aan appellante per 28 januari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 29 juni 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML en heeft het verzoek om inschakeling van een onafhankelijk deskundige afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat geen sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek, omdat er geen medisch onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Appellante heeft in bezwaar medische informatie overgelegd over haar psychische klachten. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is naar aanleiding van deze informatie niet bij appellante doorgevraagd tot welke beperkingen dit leidt. De behandeling door middel van EMDR leidt tot behandeltijd, maar ook tijd om dit te verwerken en een sessie voor te bereiden. Dit is in het kader van de duurbeperking niet meegenomen. Evenmin is meegenomen dat er sprake is van disbalans op micro-, meso- en macroniveau. De medische situatie van appellante is alleen maar achteruitgegaan. De in het kader van de EZWb geselecteerde functies zijn dan ook niet (meer) passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
De vraag die voorligt is of appellante op de datum in geding (28 januari 2020) terecht door het Uwv onveranderd geschikt is geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
4.3.
De beroepsgrond dat het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet op een spreekuur heeft gezien en onderzocht en geen informatie over de behandeling bij Dimence heeft opgevraagd, slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang. De primaire arts heeft kennisgenomen van het dossier, appellante op een spreekuur gezien en een psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd, kennis genomen van het verslag van de hoorzitting en de door appellante overgelegde medische informatie van Dimence kenbaar bij de beoordeling betrokken. In een aanvullend rapport van 30 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat een eigen onderzoek in bezwaar geen toegevoegde waarde had. Er waren voldoende medische gegevens beschikbaar vanuit de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordelingen onder andere in juni 2019 en oktober 2019, op welke data appellante op het spreekuur van een verzekeringsarts is gezien. Uit de overgelegde informatie van Dimence zijn geen nieuwe medische feiten ten aanzien van de datum in geding gebleken. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de heroverweging in bezwaar aspecten van appellantes gezondheidstoestand zijn gemist.
4.4.
De beroepsgrond dat de medische situatie van appellante is verslechterd en dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld, wordt evenmin gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van psychische klachten bij een PTSS met depressieve stemming en een emotionele instabiele borderline persoonlijkheid bij appellante en is in zijn rapport op alle klachten van appellante ingegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 juni 2020 inzichtelijk toegelicht dat de klachten en beperkingen van appellante onveranderd zijn ten opzichte van de eerdere beoordelingen en dat de medische informatie van Dimence geen reden geeft om de belastbaarheid aan te passen, omdat daaruit geen aanwijzing blijkt voor een verslechtering van de medische situatie van appellante op de datum in geding. Ook wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat er in verband met de EMDR-behandeling, die appellante na de datum in geding is gestart, geen reden is voor het aannemen van een urenbeperking wegens verminderde beschikbaarheid of recuperatietijd na de behandeling. De in hoger beroep overgelegde medische informatie van de huisarts van 18 november 2022 werpt ook geen ander licht op de juistheid van de inschatting van de beperkingen van appellante. Deze informatie geeft geen nieuwe informatie over de medische situatie van appellante ten tijde van de datum in geding. Nu niet blijkt van toegenomen beperkingen ten opzichte van de EZWb, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante onverminderd in staat kan worden geacht om de bij de EZWb geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) K.M. Geerman