ECLI:NL:CRVB:2023:692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beslistermijn voor tijdelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft appellant, die zich op 27 januari 2021 tot het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft gewend voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. Het college had op 28 januari 2021 geweigerd om appellant een maatwerkvoorziening voor opvang te verstrekken. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, waarop de voorzieningenrechter op 2 februari 2021 besloot dat het college vanaf 8 februari 2021 voor opvang moest zorgen. Appellant heeft echter op 24 februari 2021 de geboden opvang verlaten, waarna het college de voorziening per direct beëindigde.
Op 1 maart 2021 verzocht appellant opnieuw om tijdelijke opvang, maar het college heeft hierop niet tijdig beslist. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld op 2 maart 2021. De voorzieningenrechter verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de termijn al verstreken was en dat het college intern al had besloten om het verzoek af te wijzen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de voorzieningenrechter onderschreven en vastgesteld dat de situatie van appellant bijzonder was, gezien zijn behoefte aan zorg en ondersteuning. De Raad concludeerde dat het college op 2 maart 2021 onverwijld had beslist op het verzoek om tijdelijke opvang, en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.