ECLI:NL:CRVB:2023:678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
22/1288 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA

Op 5 april 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een appellante die het niet eens was met de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het Uwv het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing had gehandhaafd. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 69,54%, met een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Appellante had haar standpunt dat het Uwv haar medische beperkingen had onderschat niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden in de geselecteerde functies.

De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken en de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

22.1288 WIA-PV

Datum uitspraak: 5 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 maart 2022, 20/5202 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: S. Pouw
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal. Appellante is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 24 juni 2020 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 december 2019 gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA van appellante vastgesteld op 69,54%. De arbeidsongeschiktheidsklasse is ongewijzigd 35 tot 80% gebleven.
2. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd.
2.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundigonderzoek of de juistheid van het medisch oordeel. Appellante heeft (ook) in hoger beroep haar standpunt, dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat, niet met (objectief) medische gegevens onderbouwd.
2.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
24 oktober 2019, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van
29 september 2022 nogmaals toegelicht dat in deze functies de belastbaarheid van appellante met betrekking tot item 1.1 (vasthouden van de aandacht) van de FML niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat in de geselecteerde functies geen sprake is van het langer dan een half uur onafgebroken de aandacht richten op één informatiebron.
3. Uit wat onder 2 tot en met 2.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) S. Pouw (getekend.) M. Schoneveld