ECLI:NL:CRVB:2023:665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21 / 604 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding op de bijstand in verband met beslag en de gevolgen voor vakantiegeld

Op 28 maart 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellant die samen met zijn echtgenote sinds 14 februari 2014 bijstand ontvangt naar de norm voor gehuwden. Op 10 maart 2020 heeft een gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, omdat de appellant een bedrag van € 909,28 verschuldigd was. Dit leidde tot een inhouding van € 75,17 per maand op de bijstand van appellant en zijn echtgenote, die aan de gerechtsdeurwaarder werd betaald.

Het college heeft op 27 mei 2020, na bezwaar, besloten dat het vakantiegeld in juni 2020 niet aan appellant zou worden uitbetaald, maar aan de gerechtsdeurwaarder. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college contact had moeten opnemen met de gerechtsdeurwaarder over de berekening van de beslagvrije voet. De Centrale Raad van Beroep heeft deze beroepsgrond verworpen, omdat het gelegde beslag als gegeven wordt aanvaard en de bestuursrechter enkel dient te toetsen of het bestuursorgaan binnen het kader van het beslag is gebleven.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen gelijk krijgt. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

21.604 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2020, 20/3588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)
Datum uitspraak: 28 maart 2023
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: N. van der Horn
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Talhaoui, advocaat. Als tolk is verschenen M. Kada. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Dit betekent dat appellant geen gelijk krijgt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende
overwegingen.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote ontvangen vanaf 14 februari 2014 bijstand naar de norm voor gehuwden. Op 10 maart 2020 heeft [naam gerechtdeurwaarders] gerechtsdeurwaarders ( [naam gerechtdeurwaarders] ) executoriaal derdenbeslag gelegd onder het college. [naam gerechtdeurwaarders] heeft het college meegedeeld dat appellant een bedrag van € 909,28 is verschuldigd en dat de beslagvrije voet € 1.352,98 per maand bedraagt. Met ingang van april 2020 wordt een bedrag van € 75,17 per maand op de bijstand van appellant en zijn echtgenote ingehouden en aan [naam gerechtdeurwaarders] betaald.
1.2.
Bij besluit van 27 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit), heeft het college appellant medegedeeld dat vanwege het beslag dat is gelegd op de bijstand het vakantiegeld in juni 2020 niet aan appellant wordt uitbetaald maar aan [naam gerechtdeurwaarders] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het college, alvorens over te gaan tot inhouding van het vakantiegeld, contact had moeten opnemen met [naam gerechtdeurwaarders] in verband met de berekening van de beslagvrije voet. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat bij de beoordeling van een betalingsbeslissing zoals hier aan de orde, volgens vaste rechtspraak het gelegde beslag als een gegeven wordt aanvaard en dat de bestuursrechter zijn toetsing dient te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Dat is hier het geval.
3.2.
Als appellant het niet eens was met het gelegde beslag, dan had hij zich tot [naam gerechtdeurwaarders] of de civiele rechter moeten wenden en niet tot het college.
3.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. van der Horn (getekend) A.M. Overbeeke