ECLI:NL:CRVB:2023:664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
22 / 681 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de Participatiewet

Op 28 maart 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2022. De zaak betreft een verzoek van appellante om ontheffing van haar arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet (PW). Appellante en haar echtgenoot ontvangen sinds 3 maart 2020 bijstand naar de norm voor gehuwden. Op 8 oktober 2020 heeft de gemachtigde van appellante een verzoek ingediend om ontheffing van de arbeidsverplichtingen wegens beperkingen. De gemeente heeft appellante verzocht om haar aanvraag toe te lichten en te onderbouwen met bewijsstukken, maar hierop is geen reactie gekomen. Het college heeft de aanvraag op 21 december 2020 afgewezen, omdat deze niet was toegelicht of onderbouwd. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor dringende redenen voor ontheffing bij de aanvrager ligt. Appellante had niet voldoende bewijs geleverd dat zij beperkingen ondervond bij de arbeidsinschakeling. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Tevens kreeg appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22.681 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2022, 21/4477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 28 maart 2023
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: N. van der Horn
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Namens appellante is verschenen mr. N. Talhaoui, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan
.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Dit betekent dat appellante geen gelijk krijgt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende
overwegingen.
1.1.
Appellante en haar echtgenoot ontvangen vanaf 3 maart 2020 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden. Op 8 oktober 2020 heeft de gemachtigde van appellante namens haar een verzoek om ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de PW gedaan wegens ‘beperkingen/klachten’. Bij brief van 10 december 2020 heeft een medewerker van de gemeente de gemachtigde verzocht om de aanvraag toe te lichten en om te onderbouwen met bewijsstukken waarom appellante niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Op deze brief is geen reactie gekomen.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag niet is toegelicht en/of onderbouwd. Ook het dossier van appellante geeft volgens het college geen aanleiding om tot ontheffing over te gaan.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank rust de bewijslast voor dringende redenen die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen op de aanvrager van de ontheffing. Het is aan de aanvrager om eerst met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt, voordat het aan het college is hier nader onderzoek naar te doen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639. Appellante heeft in haar aanvraag alleen maar vermeld dat zij wegens beperkingen niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Appellante had bijvoorbeeld enig inzicht kunnen geven in wat zij, gelet op haar medische situatie, wel en niet kan. Het hoeft hierbij niet om medische informatie van een arts te gaan. Het enkele feit dat het college aan appellante wegens medische beperkingen in het verleden een ontheffing heeft verleend, betekent niet dat zij haar aanvraag niet hoefde toe te lichten. Haar situatie kan immers zijn gewijzigd. Pas in beroep heeft appellante aangevoerd dat het college ook een ontheffing had kunnen verlenen op grond van dringende sociale redenen. Ook op dat punt had het volgens de rechtbank op de weg van appellante gelegen om bij de aanvraag of in de bezwaarfase met (een begin van) bewijs te komen.
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat het college een medisch adviseur had moeten inschakelen, omdat de aanvraag medische aspecten heeft. Het college is bovendien bekend met de financiële problematiek van appellante, zodat zij ook op grond van sociale redenen ontheffing had kunnen krijgen.
4. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog aan toe dat partijen ter zitting hebben afgesproken om met elkaar in gesprek te gaan over de schuldenproblematiek van appellante.
4.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 12 juli 2021 in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. van der Horn (getekend) A.M. Overbeeke