ECLI:NL:CRVB:2023:662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
22 / 2203 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag wegens niet voldoen aan onderhoudseis over meerdere kwartalen

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt geoordeeld over de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag toe te kennen aan appellant over dertien kwartalen. De Svb had eerder kinderbijslag toegekend voor het vierde kwartaal van 2017, maar had de aanvragen voor de andere kwartalen afgewezen. Appellant, die een dochter heeft die bij haar moeder in Polen woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzingen. Hij stelde dat hij aan de onderhoudseis had voldaan, onder andere door beslaglegging op zijn Ziektewetuitkering voor alimentatiebetalingen.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F. Ergec, en de Svb werd vertegenwoordigd door mr. O.F.M. Vonk. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de geding zijnde kwartalen aan de onderhoudseis heeft voldaan. De betalingen die via beslaglegging zijn gedaan, kunnen niet worden meegeteld als onderhoudsbijdragen voor de kwartalen in geding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De conclusie is dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de weigering van de Svb om kinderbijslag toe te kennen over de in geding zijnde kwartalen in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2203 AKW
Datum uitspraak: 6 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2022, 20/5096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 9 maart 2020 heeft de Svb kinderbijslag op grond van de AKW [1] toegekend over het vierde kwartaal van 2017. Voor de andere kwartalen is het recht op kinderbijslag afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Svb heeft met een besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit) alsnog over het tweede kwartaal van 2018 kinderbijslag toegekend. Verder is de Svb bij de weigering van kinderbijslag gebleven over het derde kwartaal van 2016 tot en met het derde kwartaal van 2017, het eerste kwartaal van 2018 en het derde kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2020 (in geding zijnde kwartalen).
Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak oordeelt de Raad of de Svb terecht over dertien kwartalen kinderbijslag heeft geweigerd, omdat appellant niet heeft voldaan aan de onderhoudseis. Geoordeeld wordt dat de Svb terecht de kinderbijslag heeft geweigerd. Daarbij is overwogen dat de beslaglegging op de Ziektewetuitkering van appellant ter voldoening van de kinderalimentatie voor een dochter in Polen, achteraf beschouwd niet als onderhoudsbijdragen voor de in geding zijnde kwartalen kunnen meetellen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft een dochter [naam dochter] , geboren [geboortedatum] 2007. [naam dochter] woont bij haar moeder in Polen. Bij vonnis van 5 mei 2017 heeft de Poolse rechtbank in Racibórz appellant veroordeeld tot betaling van alimentatie voor [naam dochter] met ingang van 19 mei 2014.
1.2.
Appellant heeft op 23 augustus 2017 kinderbijslag aangevraagd voor [naam dochter] . De moeder heeft in Polen geen kinderbijslag aangevraagd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat appellant niet aan de onderhoudseis over de in geding zijnde kwartalen heeft voldaan.
Het standpunt van appellant
3. Appellant heeft aangevoerd dat hij achteraf beschouwd aan de onderhoudseis voor de in geding zijnde kwartalen heeft voldaan. Hij meent dat door de beslaglegging op zijn Ziektewetuitkering de betalingen in het onderhoud zijn geëffectueerd. Het bedrag waarop beslag is gelegd is zelfs hoger dan het wettelijke alimentatiebedrag waartoe hij door de Poolse rechter verplicht is te betalen, om zo achterstand van betaling in te lopen. Appellant heeft op de zitting zijn slechte financiële situatie toegelicht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit waarbij kinderbijslag is geweigerd over de in geding zijnde kwartalen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Het gaat hier om een beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag over kwartalen waarvoor nog geen toekenning heeft plaatsgevonden. In zo’n geval rust de bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarden voor kinderbijslag, primair op de verzekerde.
4.4.
[naam dochter] behoorde over de in geding zijnde kwartalen niet tot het huishouden van appellant. Appellant kan daarom voor zijn dochter alleen aanspraak maken op kinderbijslag als hij aannemelijk kan maken dat hij haar in belangrijke mate heeft onderhouden. Volgens vaste rechtspraak moet appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij deze onderhoudsbijdrage heeft geleverd.
4.5.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over de kwartalen in geding heeft voldaan aan de onderhoudseis. Daarvoor is in aanmerking genomen dat appellant nu met terugwerkende kracht vanaf april 2021 via beslaglegging door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen op zijn Ziektewetuitkering alimentatie betaalt voor [naam dochter] en dat een deel daarvan achterstallige betaling betreft. Deze betalingen via de beslaglegging kunnen echter al niet meetellen als onderhoudsbijdragen voor de kwartalen in geding, omdat volgens vaste rechtspraak betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht worden geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat betreffende kwartaal. [2] Ook anderszins is niet gebleken dat appellant zijn dochter in de kwartalen in geding in belangrijke mate heeft onderhouden. Hieruit wordt geconcludeerd dat appellant niet heeft voldaan aan de onderhoudseis voor de in geding zijnde kwartalen. Hij heeft hierdoor geen recht op kinderbijslag voor die kwartalen.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van kinderbijslag over de in geding zijnde kwartalen in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum
BIJLAGE
Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.
(…)
Besluit uitvoering kinderbijslag
Artikel 5, zoals dat luidde per 1 januari 2016,
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de wet, is € 416,- per kalenderkwartaal.
(…)
Deze bijdrage bedroeg over 2018 € 422,-, over 2019 € 425,- en over 2020 € 433,- per kalenderkwartaal.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.