ECLI:NL:CRVB:2023:661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21 / 3393 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen naar pensioen voor gehuwde; duurzaam gescheiden leven en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die op 16 maart 2020 in Suriname is getrouwd, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het pensioen herzien naar dat van een gehuwde pensioengerechtigde, met ingang van april 2020. Appellant stelde dat hij recht had op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde, omdat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, die vanwege vreemdelingrechtelijke beletselen niet naar Nederland kon komen.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de herziening van het pensioen terecht was, omdat er geen bewijs was dat appellant en zijn echtgenote hun echtelijke samenleving hadden verbroken. De Raad onderschreef dit oordeel en voegde daaraan toe dat de enkele stelling van appellant over de situatie van zijn echtgenote onvoldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving.

Daarnaast heeft de Raad het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. Appellant had gesteld dat hem was toegezegd dat hij zijn huwelijk pas hoefde te melden als zijn echtgenote in Nederland was. De Raad oordeelde dat uit het telefoonrapport van een gesprek met de Svb niet bleek dat appellant recht had op een ongehuwd pensioen zolang zijn echtgenote niet in Nederland was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herziening van het ouderdomspensioen in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/3393 AOW
Datum uitspraak: 6 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2021, 21/912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 november 2020 heeft de Svb het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellant herzien met ingang van april 2020 naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) bij deze herziening gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 februari 2023. Appellant is niet verschenen. Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant is op 16 maart 2020 in het huwelijk getreden in Suriname. De Svb heeft daarom het ouderdomspensioen van appellant herzien met ingang van april 2020 naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Appellant stelt dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde, omdat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Van belang is daarbij dat zijn echtgenote vanwege vreemdelingrechtelijke beletselen niet naar Nederland kan komen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de herziening van het ouderdomspensioen terecht heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is per 24 oktober 2018 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde. Daarbij is een korting toegepast van 14% wegens zeven niet verzekerde jaren.
1.2.
Appellant heeft op 22 januari 2019 bij de Svb geïnformeerd naar de gevolgen voor zijn ouderdomspensioen als hij in het huwelijk zou treden met zijn, in Suriname woonachtige, partner. Van dit gesprek is een telefoonrapport opgemaakt door de Svb.
1.3.
Appellant is op 16 maart 2020 in het huwelijk getreden in Suriname. De Svb is op 4 november 2020 op de hoogte geraakt van dit huwelijk.
Uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht geoordeeld dat het ouderdomspensioen van appellant herzien diende te worden naar een pensioen voor een gehuwde. Appellant is in maart 2020 in het huwelijk getreden in Suriname. Appellant heeft daardoor recht op een pensioen voor een gehuwde, tenzij er sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Van een dergelijke situatie kan niet gesproken worden, volgens de rechtbank. Er is geen sprake van een door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waarin ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. De rechtbank merkt hierbij op dat, uit vaste rechtspraak volgt, dat ook van een echtelijke samenleving gesproken kan worden als er geen sprake is van samenwoning. Het feit dat zijn echtgenote is Suriname woont en appellant in Nederland maakt niet dat er daarom gesproken moet worden van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De stelling van appellant dat hem in januari 2019 telefonisch is medegedeeld dat het ouderdomspensioen pas zou wijzigen als zijn echtgenote ook in Nederland zou wonen, blijkt niet uit het verslag van dit telefonisch onderhoud. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat wel sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden. Er is in dat verband onvoldoende waarde gehecht aan de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging voor voorlopig verblijf voor zijn echtgenote. Daarnaast stelt hij wel een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om met ingang van april 2020 het ouderdomspensioen te herzien naar een pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geen sprake van duurzaam gescheiden leven
4.2.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd over het duurzaam gescheiden leven vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de motivering waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. In aanvulling daarop overweegt de Raad, voor zover appellant stelt dat sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving, dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hiervan sprake is. De enkele stelling dat zijn echtgenote vooralsnog geen toestemming krijgt om zich in Nederland bij appellant te vestigen, is hiervoor onvoldoende.
Geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel
4.4.
Volgens appellant is hem, in een telefoongesprek met de Svb op 22 januari 2019, toegezegd dat hij zijn mogelijk huwelijk pas hoefde te melden als zijn echtgenote in Nederland was. Tot die tijd zou hij recht houden op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde.
4.5.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is om te beginnen vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1] Uit het telefoonrapport van dit gesprek blijkt dat aan appellant is gemeld dat hij, bij een huwelijk, in principe recht heeft op een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde en dat het onder andere afhankelijk is van het totale inkomen of er recht bestaat op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Uit het telefoonrapport volgt niet dat appellant terecht mocht menen dat hij recht had op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde, zolang zijn echtgenote niet in Nederland was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom al niet.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening van het ouderdomspensioen in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351 en van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.