ECLI:NL:CRVB:2023:652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/1920 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de IVA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van de appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan de appellant, die in Slowakije woont en in Nederland, Duitsland en Slowakije heeft gewerkt. De appellant had zich op 14 september 2017 ziek gemeld voor zijn werk als elektricien in Duitsland. Het Uwv had op 10 juni 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering aan hem toegekend, maar na bezwaar werd dit omgezet naar een IVA-uitkering, omdat de appellant duurzaam volledig arbeidsongeschikt werd geacht. De hoogte van de uitkering was echter betwist door de appellant, die stelde dat hij 100% arbeidsongeschikt was en in een slechte financiële situatie verkeerde.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de hoogte van de IVA-uitkering correct had berekend. In hoger beroep heeft de appellant zijn medische situatie en financiële problemen benadrukt, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de juiste berekeningen had gemaakt en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze berekeningen te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet meer arbeidsongeschikt was dan door het Uwv was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met E.X.R. Yi als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2023.

Uitspraak

22 1920 WIA

Datum uitspraak: 5 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 mei
2022, 22/614 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Slowakije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 14 september 2017 ziek gemeld voor het werk als elektricien dat
hij in Duitsland verrichtte. Omdat appellant in het verleden ook in Nederland heeft gewerkt, is aan het Uwv verzocht om te beoordelen of hij in aanmerking kon komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 juni 2021 met ingang van 12 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant toegekend, omdat hij met ingang van die datum 100% arbeidsongeschikt is. Hierbij is vastgesteld dat de aan appellant uit te betalen uitkering, gelet op het aantal jaren dat hij in Nederland heeft gewerkt in verhouding tot het totaal aantal jaren waarin hij verzekerd is geweest, moet worden vermenigvuldigd met een factor 0,0040.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 28 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het
bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juni 2021 gegrond verklaard. Bepaald is dat appellant per 12 september 2019 recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGAuitkering, omdat hij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Voor een nadere uitleg over de berekening van de hoogte van de uitkering heeft het Uwv verwezen naar de toelichting bij het besluit van 10 juni 2021.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de hoogte van de IVA-uitkering juist berekend. Het Uwv heeft gemotiveerd toegelicht hoe de hoogte van de uitkering is berekend en appellant heeft de hoogte van de uitkering niet gemotiveerd betwist.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn behandelend artsen hebben vastgesteld dat hij voor 100% arbeidsongeschikt is en niet meer aan het werk kan. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende medische stukken ingediend. Verder heeft appellant benadrukt dat hij in een slechte financiële situatie verkeert.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door het Uwv is vastgesteld, slaagt dit niet. In het bestreden besluit is een IVA-uitkering aan appellant toegekend. Hiermee heeft het Uwv erkend dat appellant volledig (100%) arbeidsongeschikt is en dat er geen reële kans is dat hij in de toekomst nog zal kunnen werken. Een hogere mate van arbeidsongeschiktheid kan niet worden bereikt.
4.2.
Uit het besluit van 10 juni 2021 blijkt dat het Uwv voor de berekening van de hoogte van de aan appellant toegekende uitkering uit is gegaan van het loon dat hij heeft ontvangen in de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017. De op basis van dit loon berekende uitkering is vermenigvuldigd met een factor 0,1112/28,2752 = 0,0040. Hierbij staat 0,1112 voor de periode dat appellant in Nederland verzekerd was (van 24 februari tot en met 1 april 2014 en van 1 mei tot en met 2 mei 2014) en 28,2752 voor het totaal aantal jaren dat hij verzekerd is geweest (waarvan 2,7945 jaar in Duitsland en 25,3695 jaar in Slowakije). Appellant heeft de juistheid van de door het Uwv uitgevoerde berekeningen niet betwist en de Raad ziet ook op basis van de in het dossier aanwezige informatie geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi