ECLI:NL:CRVB:2023:644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars Ziektewet-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante geen recht meer op ziekengeld toe te kennen. Appellante, die zich op 9 oktober 2019 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) op 21 september 2021, waarbij een verzekeringsarts haar belastbaarheid vaststelde, concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot een besluit van 19 oktober 2020 waarin het Uwv stelde dat appellante geen recht meer had op ziekengeld.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante gegrond, omdat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de arbeidskundige grondslag niet toereikend was gemotiveerd. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar PTSS-klachten en andere gezondheidsproblemen haar ongeschikt maakten voor bepaalde werkzaamheden, met name die met gevaarlijke machines. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en dat er geen medische grond was om de FML aan te scherpen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.