ECLI:NL:CRVB:2023:643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
21/520 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die sinds 2007 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep gesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn psychische belastbaarheid heeft overschat. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, waarbij de belastbaarheid van appellant is beoordeeld aan de hand van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2018. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben geconcludeerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar is, en dat er geen aanleiding is om af te wijken van dit oordeel.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie. Appellant heeft zijn standpunt dat zijn psychische belastbaarheid is overschat niet onderbouwd met medische informatie van een arts of medisch behandelaar. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de deskundigheid van de behandelende artsen en de juistheid van de FML. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/520 WAJONG
Datum uitspraak: 5 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 december 2020, 19/5398 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 september 2022 heeft mr. Walker zich teruggetrokken als gemachtigde van appellant.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1989, heeft sinds [datum] 2007 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op initiatief van het Uwv heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0,00%. Het Uwv heeft bij besluit van 18 oktober 2018 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 december 2018 geen recht meer heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij vanaf 18 oktober 2018 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 22 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 20 november 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een psychiatrische expertise laten verrichten. In het rapport van 12 november 2019 heeft de psychiater vermeld dat de klachtenpresentatie van appellant demonstratief en onecht overkomt en dat de heteroanamnese een beeld oproept dat niet passend is bij bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. De psychiater denkt dat sprake is van symptoomaggravatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de uitkomst van de psychiatrische expertise overeenkomt met de bevindingen van de verzekeringsarts en dat er geen aanleiding is om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 7 september 2018. Appellant heeft zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische belastbaarheid heeft overschat niet onderbouwd met medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Appellant heeft in beroep een diagnostisch verslag overgelegd van J. Akkerman. Hierin is vermeld dat Akkerman psychiater zou zijn, maar zij staat niet als zodanig geregistreerd in het BIG-register. Gemachtigde van appellant heeft hierover desgevraagd geen opheldering kunnen geven. Vanwege de onduidelijkheid over de deskundigheid van Akkerman en daarmee de aard van het diagnostisch verslag, heeft de rechtbank hierin geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 september 2018, heeft de rechtbank evenmin aanleiding gezien voor twijfel aan de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn psychische belastbaarheid heeft overschat. Appellant kan zich niet vinden in de conclusies van de door het Uwv ingeschakelde psychiater en de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zijn klachtenpresentatie demonstratief en onecht zou zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op minder dan 25% en terecht de Wajong-uitkering van appellant per 19 december 2018 heeft beëindigd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en hij heeft geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) D. Schaap