ECLI:NL:CRVB:2023:637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellante in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die sinds 2008 ziek is, heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een herbeoordeling door het Uwv in 2020, waarbij appellante telefonisch is gehoord, is haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 46,48%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen fysiek onderzoek had plaatsgevonden en dat zij meer beperkingen had dan aangenomen.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de medische beoordeling niet onjuist was. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.