ECLI:NL:CRVB:2023:630
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verblijf in het buitenland langer dan vier weken
In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam terecht de bijstand van appellant heeft ingetrokken omdat hij langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Appellant ontving sinds 7 september 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de kostendelersnorm voor drie personen. Op 20 april 2021 heeft de vader van appellant het college geïnformeerd dat appellant in Egypte verbleef. Het college heeft appellant verzocht om gegevens te verstrekken over zijn verblijf in het buitenland. Omdat appellant niet tijdig reageerde, heeft het college op 28 april 2021 het recht op bijstand opgeschort en op 3 juni 2021 de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 20 april 2021. Na bezwaar heeft het college de intrekking gewijzigd naar 26 mei 2021, omdat appellant vanaf die datum langer dan vier weken in het buitenland verbleef, wat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW betekent dat hij geen recht op bijstand had.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken. Appellant heeft aangevoerd dat hij recht had op bijstand, ondanks zijn verblijf in het buitenland, maar de Raad heeft geconcludeerd dat de intrekking van de bijstand per 26 mei 2021 in stand blijft. De Raad heeft vastgesteld dat de wettelijke regels van toepassing zijn en dat het college niet de mogelijkheid had om de bijstand op te schorten enkel omdat appellant langer dan vier weken in het buitenland verbleef. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.