ECLI:NL:CRVB:2023:621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
22/1785 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als chef-kok werkte, meldde zich ziek met rugklachten en later ook met psychische klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 16 juli 2020, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2020. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 13 januari 2021, waarna hij in beroep ging bij de rechtbank Limburg. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd werd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de belastbaarheid van appellant vast te stellen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 1785 WIA

Datum uitspraak: 29 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 april 2022, 21/633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Namens appellant is de heer [gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chef-kok voor 38 uur per week. Op 7 september 2018 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. In het kader van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts appellant op 16 juli 2020 telefonisch gesproken. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 12,75%. Bij besluit van 27 juli 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 4 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 7 december 2020 van een arts bezwaar en beroep en van 12 januari 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arts bezwaar en beroep heeft aanvullende fysieke beperkingen en een beperking voor horen aangenomen en op
8 december 2020 een nieuwe FML opgesteld. Met deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één van de geselecteerde functie laten vervallen, maar voldoende functies gehandhaafd die de arbeidsongeschiktheidsschatting kunnen dragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Dat de verzekeringsarts geen medische informatie heeft ingewonnen maakt niet dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat appellant niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Voldoende is dat wat een betrokkene naar voren brengt, twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Daarin is appellant niet geslaagd. De stelling van appellant dat hij meer beperkt is dan aangenomen wordt niet ondersteund door objectief medische gegevens uit de behandelende sector. Het Uwv was bekend met de fysieke en psychische klachten en de verzekeringsartsen hebben daarover inzichtelijk gerapporteerd. In bezwaar zijn aanvullende beperkingen vastgesteld. Voldoende gemotiveerd is dat er geen aanleiding is voor een duurbeperking in arbeid. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten. Ook op arbeidskundige gronden zijn de functies passend geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn nek- en schouderklachten, zijn rug- en beenklachten, de tinnitusklachten en psychische klachten. Er is afgezien van operatie aan de nekhernia met stenose omdat deze te risicovol was. Vanwege zijn klachten is appellant niet meer in staat een volledige werkdag dan wel werkweek te werken en daarom is een urenbeperking aangewezen. Doordat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering is hij in de financiële problemen gekomen. Noodgedwongen heeft appellant gewerkt in een flexibele baan op basis van een nul-urencontract om enige bron van inkomsten te hebben, maar hij heeft zich weer ziek moeten melden. Door het verlies aan inkomen kan hij minder gebruik maken van fysiotherapie waardoor zijn klachten steeds verder achteruitgaan. Ten onrechte heeft het Uwv geen informatie opgevraagd bij de behandelend specialist. Vanwege zijn klachten zijn de geduide functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 september 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van
bestreden besluit is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is. De primaire verzekeringsarts heeft appellant telefonisch gesproken en informatie van de bedrijfsarts, waarin het beloop van de klachten en de behandeling door de behandelend specialisten staan beschreven, bij zijn beoordeling betrokken. Vervolgens heeft de arts bezwaar en beroep in aansluiting op de hoorzitting een eigen psychisch en lichamelijk onderzoek verricht naar elk van de door appellant benoemde klachten. Voor het oordeel dat aanvullend informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector wordt geen aanleiding gezien. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is geboden als de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over de medische beperkingen. Die situatie doet zich hier niet voor. Niet valt in te zien dat de arts bezwaar en beroep, gelet op de medische informatie waarover hij reeds beschikte en gelet op de bevindingen tijdens het eigen onderzoek, over onvoldoende informatie beschikte om de beperkingen van appellant vast te kunnen stellen. Bovendien heeft appellant niet geconcretiseerd welke informatie van welke behandelaar zou zijn gemist. Op de datum in geding was appellant niet meer in behandeling bij de neuroloog en ook niet in behandeling voor psychische klachten.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de arts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. In verband met de lichamelijke klachten van appellant heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld in de FML van 17 juli 2020. In het rapport van 7 december 2020 heeft de arts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant grotendeels wordt onderschreven en op sommige punten vanwege de nek-, schouder-, rug- en beenklachten en tinnitusklachten aanvullende beperkingen heeft aangenomen, neergelegd in de FML van 8 december 2020. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat verdergaande beperkingen voor lichamelijke en psychische klachten moeten worden aangenomen. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de arts bezwaar en beroep.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 december 2020 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S. Pouw