ECLI:NL:CRVB:2023:621
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.E. Fortuin
- S. Pouw
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als chef-kok werkte, meldde zich ziek met rugklachten en later ook met psychische klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 16 juli 2020, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2020. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 13 januari 2021, waarna hij in beroep ging bij de rechtbank Limburg. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd werd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de belastbaarheid van appellant vast te stellen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.