ECLI:NL:CRVB:2023:618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
20/2016 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonaanvullingsuitkering en vervolguitkering WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 2009 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van een toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 25 april 2019 de vervolguitkering van de appellant per 1 februari 2018 verhoogd, wat resulteerde in een nabetaling van € 6.411,66 voor de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 april 2019. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de bijbehorende betalingsspecificatie, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij recht heeft op een loongerelateerde uitkering voor de periode van 1 februari 2018 tot 1 februari 2019. Hij betwistte de berekeningen en de hoogte van de nabetaling, en stelde dat het dagloon ten onrechte niet was geïndexeerd over de periode van 2011 tot 2018. De Raad van Beroep oordeelt dat de gronden van de appellant in hoger beroep een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden in beroep, die niet nader zijn onderbouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de appellant sinds eind 2009 geen recht meer heeft op een loongerelateerde uitkering.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat de appellant niet tekort is gedaan, aangezien het Uwv de nabetaling voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De beslissing van het Uwv om met ingang van 1 februari 2019 een vervolguitkering toe te kennen, zonder terugwerkende kracht, wordt bevestigd. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

20.2016 WIA-PV

Datum uitspraak: 23 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2020, 19/4678 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Portugal) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: C.G. van Straalen
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.L.M. Dunselman.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontving sinds 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 25 april 2019 de vervolguitkering van appellant per 1 februari 2018 verhoogd. Dit leidde tot een nabetaling van € 6.411,66 op de betaalde uitkering over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 april 2019. Bij brief van 29 april 2019 heeft het Uwv appellant een betalingsspecificatie gestuurd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit en de betaalspecificatie heeft het Uwv bij besluit van 1 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij over de periode van 1 februari 2018 tot
1 februari 2019 recht heeft op een loongerelateerde uitkering. Verder heeft appellant aangevoerd dat de gemaakte berekeningen en de hoogte van de nabetaling onvoldoende inzichtelijk zijn en dat het dagloon ten onrechte niet is geïndexeerd over de periode van 2011 tot 2018.
3. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden in beroep. Appellant heeft deze gronden (ook) in hoger beroep niet nader onderbouwd. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze gronden niet slagen. Appellant heeft sinds eind 2009 geen recht meer op een loongerelateerde uitkering. Met het besluit van
15 november 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in het verleden ten onrechte een loonaanvullingsuitkering heeft ontvangen. Daarbij heeft het Uwv niet met terugwerkende kracht, maar met ingang van 1 februari 2019 aan appellant een vervolguitkering toegekend. Het Uwv heeft appellant tot 1 februari 2019 ook feitelijk een loonaanvullingsuitkering uitbetaald. Dit blijkt ook uit de hoogte van de maandelijks betaalde uitkeringsbedragen. Bij de berekening van de nabetaling heeft het Uwv ook de maandelijkse uitkeringsbedragen waarop appellant op grond van het bestreden besluit over de periode van 1 februari 2018 tot 1 februari 2019 aanspraak heeft, feitelijk berekend op basis van een loonaanvullingsuitkering. Daardoor is appellant zeker niet tekort gedaan. Het Uwv heeft met het bestreden besluit en het daarin opgenomen overzicht van betaalde en verrekende bedragen de berekening van de hoogte van de nabetaling voldoende inzichtelijk gemaakt. Daaruit blijkt eveneens dat in juli en december sprake is geweest van indexering van de uitkeringsbedragen. Door de gemachtigde van het Uwv is ter zitting toegelicht dat hierover geen aparte brieven of besluiten aan betrokkenen worden verzonden.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.G. van Straalen (getekend) M. Schoneveld