ECLI:NL:CRVB:2023:604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/2277 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2022. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 136,- tijdig te voldoen. Ondanks meerdere herinneringen en verzoeken om informatie over zijn financiële situatie, heeft appellant niet voldaan aan de betalingsverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in verzuim is geweest, maar dat er geen reden is om aan te nemen dat hij niet in staat was om het griffierecht te betalen. De beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren is genomen zonder verder onderzoek, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift worden aangevochten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 maart 2023
22/2277 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 juni 2022, 21/3878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 23 juli 2022 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 15 augustus 2022 doet appellant een beroep op betalingsonmacht.
Bij brief van 31 augustus 2022 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van “betalingsonmacht”. Appellant is een termijn van vier weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
De Raad heeft op 20 september 2022 het ingevulde formulier ontvangen.
Bij brief van 4 oktober 2022 heeft de Raad een inkomensverklaring van appellant opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 26 oktober 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellant overlegd. Uit deze verklaring blijkt dat het verzamelinkomen van appellant
€ 20.270,- bedraagt in peiljaar 2020.
Bij brief van 31 oktober 2022 is aan appellant een termijn van vier weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren bij de brief gevoegde verklaring aan te geven of de gegevens op de inkomensverklaring nog actueel zijn. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Op 15 november 2022 heeft de Raad de ingevulde verklaring ontvangen. Appellant heeft aangegeven dat de gegevens nog actueel zijn en hij niet over vermogen beschikt. Tevens heeft appellant aangegeven dat hij niet werkt omdat hij ziek is. Appellant heeft als bewijsstukken rekeningoverzichten van de maanden september, oktober en november 2022 overlegd.
Bij brief van 18 november 2022 is aan appellant verzocht of appellant een uitkering ontvangt. Zo ja, of appellant de meest recente uitkeringsspecificaties wilt toe sturen. Daarbij is appellant er nogmaals op gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Bij brief van 13 december 2022 geeft appellant nogmaals aan dat hij geen geld heeft en ziek is.
Bij brief van 30 december 2022 is appellant meegedeeld dat op basis van de verstrekte gegevens appellant niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. Daarbij is appellant meegedeeld dat hij een (nieuwe) nota griffierecht/herinnering griffierecht zal ontvangen en is hem verzocht binnen de in op de nota/ in de herinnering gestelde betalingstermijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht ertoe kan leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Bij aangetekende brief van 4 januari 2023 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 10 januari 2023 stuurt appellant nogmaals de brief van 13 december 2022.
Bij brief van 20 januari 2023 is aan appellant meegedeeld dat de Raad de brief van
30 december 2022 handhaaft. Zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht is afgewezen, deze beslissing blijft ongewijzigd.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.