ECLI:NL:CRVB:2023:592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21 / 3484 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake verrekening kindgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een te veel uitbetaald kindgebonden budget terug te vorderen door middel van verrekening met toekomstige uitkeringen. De Svb had appellant laten weten dat hij € 391,08 te veel had ontvangen en dit bedrag zou worden verrekend met toekomstige uitkeringen, tenzij hij voor een bepaalde datum zou reageren.

Tijdens de zitting op 22 december 2022 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door R.W. Nicolaas en mr. E.M. Mulder. De Raad heeft geconcludeerd dat hij niet bevoegd is om te oordelen over het hoger beroep, omdat de besluitvorming van de Svb niet onder de bevoegdheid van de CRvB valt. De Raad heeft vastgesteld dat de invordering van het te veel ontvangen kindgebonden budget door de Svb niet onder de artikelen van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak valt, waardoor de CRvB zich onbevoegd verklaarde.

De Raad heeft het hoger beroep ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en bepaald dat het griffierecht aan de appellant wordt terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om te begrijpen welke instantie bevoegd is in hun specifieke situatie, vooral bij complexe sociale zekerheidskwesties.

Uitspraak

21/3484 AKW
Datum uitspraak: 30 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2021, 19/4011 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats ] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [C.] hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Nicolaas en mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Svb vordert te veel uitbetaald kindgebonden budget terug door middel van verrekening met nog te verstrekken kindgebonden budget. De Raad concludeert dat hij niet bevoegd is te beslissen op het hoger beroep.

Inleiding en besluiten van de Svb

1.1.
Appellant ontvangt kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en kindgebonden budget op grond van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) (samen: gezinsbijslag) voor zijn dochter [naam dochter ] . [naam dochter ] woont bij de partner van appellant in Slowakije . Deze partner ontving gezinsbijslag uit Slowakije . De gezinsbijslag die appellant ontvangt is een aanvulling hierop. De Svb betaalt de gezinsbijslag uit.
1.2.
Op 13 maart 2018 heeft de Svb appellant laten weten dat de hoogte van het kindgebonden budget is gewijzigd waardoor appellant over het jaar 2017 € 391,08 te veel aanvullende gezinsbijslag heeft ontvangen Ook heeft de Svb de hoogte van de aanvulling voor 2018 aangepast. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de Svb meegedeeld dat het door appellant terug te betalen bedrag van € 391,08 zal worden verrekend met te ontvangen kinderbijslag als appellant niet voor 25 april 2018 reageert.
1.3.
Bij besluit van 7 december 2018 heeft de Svb appellant laten weten het teveel ontvangen bedrag van € 391,08 vanaf het eerstvolgend kwartaal met het kindgebonden budget te verrekenen met een maximum van € 150,- per kwartaal.
1.4.
Bij besluit van 13 juni 2019 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 7 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juni 2019 en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
1.6.
De Svb heeft de rechtbank bij brief van 2 september 2020 laten weten dat het besluit van 13 juni 2019 wordt ingetrokken en dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist.
1.7.
Bij besluit van 23 december 2020 heeft de Svb vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen op 3 augustus 2018 het kindgebonden budget over 2017 definitief heeft vastgesteld en dat appellant € 204,12 in plaats van € 391,08 te veel gezinsbijslag heeft ontvangen. Dit bedrag moet appellant terugbetalen.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 13 juni 2019 niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het besluit van 23 december 2020 ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen behalve voor zover dit betreft de overschrijding van de redelijke termijn, omdat niet gebleken is dat en welke schade appellant heeft geleden. Verder is de Svb geen dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2018. De rechtbank heeft de Svb opgedragen om het griffierecht aan appellant te vergoeden. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de rechtbank afgewezen.

Standpunten in hoger beroep

3. In hoger beroep hebben partijen de volgende standpunten ingenomen.
3.1.
Appellant voert in de kern het volgende aan. De Svb heeft opzettelijk een bedrag van € 187,- van appellant gestolen en appellant ontvangt ten onrechte sinds het vierde kwartaal van 2019 geen kinderbijslag. Appellant heeft hierdoor € 2.250,- aan materiële schade geleden en € 6.000,- aan immateriële schade. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geen dwangsom toegekend wegens niet tijdig beslissen en ten onrechte geen proceskosten toegekend. Tot slot verzoekt appellant de Raad om prejudiciële vragen te stellen.
3.2.
De Svb heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht. Ter zitting heeft de Svb verduidelijkt dat de bevoegdheid tot herziening en terugvordering van het kindgebonden budget bij de Belastingdienst/Toeslagen ligt. De besluitvorming van de Svb ziet op de invordering door middel van verrekening. In dat verband heeft de Svb vastgesteld welk bedrag aan kindgebonden budget terugbetaald dient te worden en verrekend wordt met te ontvangen gezinsbijslag, in dit geval uitsluitend kindgebonden budget.

Oordeel van de Raad

4. De Raad oordeelt als volgt.
Omvang van het geding
4.1.
Appellant heeft gesteld dat hij vanaf het vierde kwartaal van 2019 geen kinderbijslag zou hebben ontvangen. Dit valt buiten de beoordeling van dit geschil, omdat deze besluitvorming van de Svb niet voorligt in deze procedure.
4.2.
De Raad begrijpt de wél aan de orde zijnde besluitvorming van de Svb zo, dat de invordering van het in 2017 te veel ontvangen kindgebonden budget plaatsvindt door middel van verrekening met in de toekomst te ontvangen kindgebonden budget. Appellant bestrijdt de bevoegdheid van de Svb tot deze invordering.
De Raad onbevoegd
4.3.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of hij bevoegd is te beslissen op het hoger beroep. Gelet op de toelichting van de Svb ter zitting ligt voor een besluit tot invordering van te veel betaald kindgebonden budget dat is verstrekt op grond van de Wkb, door middel van verrekening met nog te verstrekken kindgebonden budget. Verrekening van kindgebonden budget met kindgebonden budget is geregeld in artikel 30, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
4.3.1.
Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge (…) de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
4.3.2.
Op grond van artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit, genomen op grond van een in die artikelen genoemd voorschrift of anderszins in die artikelen omschreven, hoger beroep worden ingesteld bij de Raad.
4.3.3.
De Awir wordt niet in artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vermeld. Het bestreden besluit is dus niet genomen op grond van een in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vermeld wettelijk voorschrift. Dit betekent dat de Centrale Raad van Beroep niet bevoegd is kennis te nemen van het door appellant ingediende hoger beroep voor zover het gaat om de besluitvorming over de verrekening. Op grond van artikel 8:105, tweede lid, van de Awb betekent dit ook dat de Raad niet bevoegd is om het verzoek om schadevergoeding te beoordelen.
Conclusie en gevolgen
4.4.
De Raad zal zich onbevoegd verklaren om te oordelen over het hoger beroep. Het hogerberoepschrift zal met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling worden doorgezonden aan de Afdeling. Met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb zal worden bepaald dat de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellant het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 134,- aan appellant terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt