ECLI:NL:CRVB:2023:579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
22/2906 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uwv. Appellante, die voor het laatst als kapster werkte, had zich op 17 mei 2017 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had op 8 maart 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar appellante stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er onvoldoende medische informatie was ingediend die zou wijzen op een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, 15 mei 2021. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op die datum niet duurzaam was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er nog behandelmogelijkheden waren voor appellante, wat een kans op verbetering van haar functionele mogelijkheden impliceert.

De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij het vaststellen van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en bevestigt dat het Uwv terecht de aanvraag voor een IVA-uitkering had afgewezen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.2906 WIA

Datum uitspraak: 29 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 juli 2022, 21/4693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Röschlau en vergezeld door haar vriend. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is voor het laatst werkzaam geweest als kapster voor gemiddeld 16,63 uur per week. Op 17 mei 2017 heeft zij zich ziek gemeld met gezondheidsklachten. Bij besluit van 1 mei 2019 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 15 mei 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 8 maart 2021 heeft het Uwv per 15 mei 2021 een WGAloonaanvullingsuitkering toegekend. In het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij door haar lichamelijke klachten in het geheel niet kan werken en een IVA-uitkering zou moeten krijgen. Bij besluit van 21 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft volgens het Uwv per 15 mei 2021 geen recht op een IVA-uitkering, omdat geen sprake is van volledig én duurzame arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 1 september 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een Functionele Mogelijkhedenlijst van 13 oktober 2021 en een rapport van 20 oktober 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van het Beoordelingskader duurzaamheid inzichtelijk heeft gemotiveerd dat een verbetering van de belastbaarheid is te verwachten bij appellante. De aandoening van appellante aan haar schouders is behandelbaar en geeft bij natuurlijk verloop een afname van de klachten. Verder is appellante doorverwezen naar de internist om te bezien of de instelling van de schildklier kan worden geoptimaliseerd of dat sprake is van andere interne problematiek. Daarnaast kan een psychosomatische behandeling van de klachten een goed effect hebben op het leren omgaan met de klachten en een verbetering van de belastbaarheid geven, zoals bijvoorbeeld een multidisciplinaire behandeling. Bij een dergelijke behandeling kan naast lichamelijke activering onder leiding van bijvoorbeeld een fysiotherapeut (zoals bij Medinello) gezocht worden naar een ingang voor behandeling van de psychische kant van de klachten om de zogenaamde copingvaardigheden te optimaliseren. De rechtbank heeft tot slot geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat geen verbetering in haar gezondheid is te verwachten. Ook het Uwv is tot op heden van mening dat appellante niet kan en hoeft te werken vanwege haar lichamelijke klachten en lage energieniveau en vindt blijkbaar dat geen verbetering is opgetreden. Daarnaast kan appellante zich niet vinden in het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de conclusies van Medinello. Appellante heeft zich bij Medinello beklaagd over de diagnoses en behandelingen, wat tot gevolg heeft gehad dat zij de factuur van Medinello niet hoeft te betalen. Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid heeft appellante in hoger beroep een e-mail van 9 september 2021 van Stichting Medinello Revalidatiezorg overgelegd waarin haar is medegedeeld dat zij de factuur van 26 augustus 2021 niet hoeft te betalen. Daarnaast heeft zij een tussentijds verslag van 16 februari 2023 van fysiotherapeut H.A. Rotte overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 15 mei 2021, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de WIA, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Het standpunt van appellante in hoger beroep vormt in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op 15 mei 2021 niet ook duurzaam is. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 1 september 2021 en 5 april 2022 aan de hand van het Beoordelingskader duurzaamheid op inzichtelijke en navolgbare wijze heeft toegelicht dat er nog behandelmogelijkheden zijn voor appellante en dat daardoor een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele mogelijkheden bestaat.
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de datum in geding 15 mei 2021. De brief van 16 februari 2023 van fysiotherapeut Rotte ziet op een situatie ruim na de datum in geding. Verder blijkt uit de overgelegde mail van 9 september 2021 van Stichting Medinello Revalidatiezorg enkel dat uit coulance is besloten dat appellante de factuur van haar behandelingen niet hoeft te betalen. Deze mail zegt niets over de door appellante gestelde duurzaamheid van haar beperkingen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellante met ingang van 15 mei 2021 een IVA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi