ECLI:NL:CRVB:2023:578
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WGA-vervolguitkering van appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen. Appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich op 11 november 2015 ziek gemeld met lichamelijke en later ook psychische klachten. Het Uwv had zijn mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,16% en later op 48,08% na een herbeoordeling. Appellant betwistte deze herbeoordeling en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, en dat hij niet in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsartsen in dit proces. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen kon weerleggen, en dat de argumenten van appellant grotendeels herhalingen waren van wat eerder in beroep was aangevoerd.