ECLI:NL:CRVB:2023:56

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/1351 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld op 22 augustus 2018, ontving een ZW-uitkering van het Uwv. Na een medisch onderzoek concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 22 september 2019. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad beoordeelde of het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant. Appellant had in hoger beroep aanvullende medische stukken ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere beoordeling zou kunnen veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms' en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

Uitspraak

21 1351 ZW

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 maart 2021, 20/1657 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Temel, advocaat, hoger beroep ingesteld, nadere medische stukken ingediend en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Temel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime bezorger van witgoed . Op
22 augustus 2018 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten en heeft vervolgens functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 augustus 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 22 september 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 4 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 augustus 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 30 juli 2019. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zowel zijn fysieke als zijn psychische klachten heeft onderschat. Hierdoor zijn de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt voor appellant. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep nadere medische stukken ingediend. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226. Er zou volgens appellant een verzekeringsarts als deskundige moeten worden ingeschakeld voor een oordeel over zijn psychische belastbaarheid. Verder heeft appellant ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit volgens hem te laat is genomen en daarom niet in stand kan blijven. Ook heeft appellant ter zitting gesteld dat het maatmanloon te laag is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft een rapport van 17 juni 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken geen aanleiding geven voor een ander standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per
22 september 2019 heeft beëindigd op de grond dat hij minder dan 65% arbeidsongeschikt is.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dit leidt in dit geding tot de volgende beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv. De primaire arts heeft appellant gezien tijdens een spreekuurcontact en appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Verder heeft de primaire arts informatie van 26 juli 2019 van een psycholoog en een GZ-psycholoog, werkzaam bij Sanitas, bij de beoordeling betrokken, evenals informatie van de bedrijfsarts en de huisarts, waarbij ook informatie is gevoegd van een orthopeed en Inforsa/Arkin (Inforsa). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht waarbij hij kennis heeft genomen van de hiervoor vermelde medische informatie. Zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellant zijn kenbaar meegenomen in de beoordeling door de primaire arts en in de heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Appellant heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen door het overleggen van medische informatie in hoger beroep, waaronder informatie van de huisarts, waarbij informatie is gevoegd van een orthopeed, psycholoog en een neuroloog. Deze informatie geeft inzicht in de gestelde diagnoses en behandelingen. Appellant heeft zodoende gebruik gemaakt van de mogelijkheid om medische informatie in te dienen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Niet aannemelijk is dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellant heeft kunnen krijgen. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van ‘equality of arms’ en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de psychische en de lichamelijke klachten van appellant meegewogen bij de heroverweging en voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Appellant heeft in hoger beroep nadere medische stukken overgelegd. In het rapport van 17 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat deze stukken geen nieuwe informatie bevatten over de medische situatie van appellant op de datum in geding, 22 september 2019, en daarom geen aanleiding geven voor een ander oordeel. Dit standpunt wordt gevolgd. De informatie dateert van ruim een half jaar voor de datum in geding en ziet op de diverse ongelukken die appellant heeft gehad. Daarnaast betreft het informatie van een GZ-psycholoog van Inforsa. Deze informatie bevat geen nieuwe gegevens ten opzichte van de informatie van Inforsa die de primaire arts bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals weergegeven in het rapport van 29 juli 2019. Daarnaast heeft zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in 4.4 vermelde informatie van Sanitas over de psychische klachten van appellant meegenomen in de beoordeling. Aangezien geen sprake is van twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, bestaat ook op deze grond geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.7.
Appellant heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies in hoger beroep enkel in het verlengde van de juistheid van het medisch oordeel betwist. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Verder is niet gebleken, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, dat het Uwv van een onjuist maatmanloon is uitgegaan.
4.8.
Voor zover appellant kan worden gevolgd in zijn ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen, wordt geoordeeld dat dit niet betekent dat het bestreden besluit onjuist is.
4.9.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding schade, zoals door appellant is verzocht.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi