In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld op 22 augustus 2018, ontving een ZW-uitkering van het Uwv. Na een medisch onderzoek concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 22 september 2019. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad beoordeelde of het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant. Appellant had in hoger beroep aanvullende medische stukken ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere beoordeling zou kunnen veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms' en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.