ECLI:NL:CRVB:2023:549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
22/1844 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschil over medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die sinds medio 2017 bekend is bij het Uwv vanwege arbeidsongeschiktheid, had zich op 11 september 2019 ziek gemeld met een toename van zijn bestaande klachten. Het Uwv kende appellant een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 27 december 2020, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen, waaronder fibromyalgie, onvoldoende waren erkend en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet adequaat had gemotiveerd waarom hij op de datum in geding geen verdergaande beperkingen had.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hadden gedaan en dat de FML van 28 oktober 2020 adequaat rekening hield met de medische klachten van appellant. De Raad bevestigde dat appellant geschikt was voor fysiek lichte (zittende) arbeid en dat de aan de ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

22.1844 ZW

Datum uitspraak: 23 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 mei 2022, 21/2463 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Appellant is vanwege lichamelijke klachten sinds medio 2017 bij het Uwv bekend in verband met een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet (ZW). Op 11 september 2019 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met een toename van zijn bestaande rug- en voetklachten, tintelingen, krachtverlies en stemmingsklachten. Het Uwv heeft appellant een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn maatgevende werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd, en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 70,03% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 november 2020 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 27 december 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 juni
2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben gedaan. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gezien aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend onderbouwd en is hetgeen namens appellant is aangevoerd voldoende weerlegd. In de FML van 28 oktober 2020 is voor wat betreft de chronische pijnklachten (rug, benen en voeten) en de symptomen daarvan in zeer ruime mate rekening gehouden. Tevens is rekening gehouden met de depressieve klachten van appellant. De gebruikte medicatie geeft geen aanleiding om een beperking op concentreren aan te nemen. Van de medicatie is bekend dat zij geen invloed op het concentratievermogen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen onderbouwde argumenten aangevoerd op grond waarvan zijn belastbaarheid anders dient te worden ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan daarom worden gevolgd in zijn standpunt dat appellant – gelet op zijn medische beperkingen – is aangewezen op fysiek lichte (zittende) arbeid, waarbij weinig gelopen hoeft te worden, en mentaal niet te belastend werk. Het bestreden besluit berust dan ook op een toereikende medische grondslag. Op basis van de medische beperkingen die de verzekeringsarts heeft vastgesteld mocht het Uwv ervan uitgaan dat de aan appellant voorgehouden functies niet te belastend voor hem waren.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen onderschat zijn. Hij heeft fibromyalgie, waarvoor een reumatoloog, revalidatiearts en fysiotherapeut zijn ingeschakeld. Hij heeft problemen met lopen, die na behandeling niet zijn verminderd. Daarbij heeft appellant depressieve klachten. Meerdere artsen en behandelaars
(reumatoloog, revalidatiearts, fysiotherapeut, psycholoog) hebben de medische beperkingen
geconstateerd. Volgens appellant is er sprake van een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bij de behandelaars. In de FML is daarmee onvoldoende rekening gehouden. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat is voldaan aan de eis dat een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan de objectiveringseis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen geldt dan wel als (minimum)eis dat bij de (onafhankelijke) medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de vaststelling van zijn belastbaarheid vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Voor zover appellant meent dat hij op de datum in geding meer beperkingen had die niet voortvloeien uit de vastgestelde ziektebeelden en waarvan niet duidelijk is aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven, wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant op basis van rug en voetklachten beperkingen heeft en ook de depressieve klachten van appellant zijn onderkend. Voorts is sprake van pijn aan de aanhechtingen van de spieren. Vanwege de klachten van appellant zijn beperkingen aangenomen in rubriek 1 (persoonlijk functioneren), 3 (fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) van de FML. Daarbij zijn onder meer beperkingen vastgelegd op het gebied van (veelvuldige) deadlines of productiepieken, (frequent) buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, lopen en staan. Daarnaast is in rubriek 6 (werktijden) opgenomen dat appellant niet ’s nachts kan werken en enigszins beperkt is wat betreft uren per week werken (kan gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken). Niet is gebleken dat hiermee onvoldoende tegemoet is gekomen aan de bij appellant bestaande klachten. Appellant heeft geen medische informatie ingediend die aanknopingspunten geeft om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. In het rapport van 25 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd waarom de door de huisarts vermelde diagnose fibromyalgie van de reumatoloog geen aanleiding geeft om op de datum in geding verdergaande beperkingen aan te nemen. Met de symptomen die aanleiding hebben gegeven tot de diagnose is rekening gehouden.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 oktober 2020 wordt appellant per 27 december 2020 geschikt geacht voor fysiek lichte (zittende) arbeid, waarbij weinig gelopen hoeft te worden, en mentaal niet te belastend werk. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.R. Kokhuis