ECLI:NL:CRVB:2023:549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschil over medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die sinds medio 2017 bekend is bij het Uwv vanwege arbeidsongeschiktheid, had zich op 11 september 2019 ziek gemeld met een toename van zijn bestaande klachten. Het Uwv kende appellant een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 27 december 2020, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen, waaronder fibromyalgie, onvoldoende waren erkend en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet adequaat had gemotiveerd waarom hij op de datum in geding geen verdergaande beperkingen had.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hadden gedaan en dat de FML van 28 oktober 2020 adequaat rekening hield met de medische klachten van appellant. De Raad bevestigde dat appellant geschikt was voor fysiek lichte (zittende) arbeid en dat de aan de ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.