In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 15 tot 25%. Appellant, die sinds 1993 ziek is, ontving een WAO-uitkering die in 2017 werd herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Het Uwv had deze herziening gebaseerd op een herbeoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die de belastbaarheid van appellant hadden vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst.
De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in het besluit van het Uwv, maar na herstel van dit gebrek door het Uwv, werd het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. Hij overhandigde brieven van medisch specialisten ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de herziening van de arbeidsongeschiktheidsklasse naar 35-45% terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.