ECLI:NL:CRVB:2023:535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
21/2964 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing financiële tegemoetkoming verhuizing op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1969, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Appellant woont sinds eind 2018 op de eerste etage van een flat zonder lift en heeft knieklachten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft zijn aanvraag op 3 december 2019 afgewezen, gebaseerd op een medisch advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) dat concludeerde dat er geen medische grond was voor de aanvraag, omdat traplopen voor appellant niet onmogelijk is.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 7 juli 2021 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het IAB geen volledig onderzoek heeft verricht en dat de medische adviezen innerlijk tegenstrijdig zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die de conclusies van het IAB in twijfel trekken.

De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische adviezen en dat appellant geen omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 2964 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2021, 20/4562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 23 maart 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Partijen hebben laten weten van behandeling ter zitting af te zien.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1969, is sinds eind 2018 woonachtig op de eerste etage van een flatwoning zonder lift. Appellant heeft knieklachten. In verband hiermee heeft hij een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming verhuizing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2019 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan ligt een medisch advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) van 27 november 2019 ten grondslag.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 18 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft zich onder verwijzing naar een medisch advies van 21 april 2020 en een aanvullend advies van 26 juni 2020 van het IAB op het standpunt gesteld dat geen medische grond bestaat voor een financiële tegemoetkoming verhuizing, omdat traplopen voor appellant niet onmogelijk is. Voor toepassing van de hardheidsclausule heeft het college geen aanleiding gezien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het IAB-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inzichtelijk en begrijpelijk is gemotiveerd. Appellant heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in staat is met een enkele trap zijn woning te bereiken en dat een verhuizing naar een woning op de begane grond medisch noodzakelijk is.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het IAB geen volledig en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Niet is onderzocht hoe ernstig zijn knieproblemen zijn en op welke wijze en binnen welk tijdsbestek het traplopen niet meer mogelijk is. De medische adviezen van het IAB zijn bovendien innerlijk tegenstrijdig. Vast staat dat de beperkingen bij het traplopen zullen toenemen naarmate appellant ouder wordt, waardoor hij genoodzaakt zal zijn te verhuizen naar een woning op de begane grond. Appellant heeft in dat kader ook een beroep op de hardheidsclausule gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag van appellant op goede gronden heeft afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de medische adviezen van het IAB niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat de adviezen onvolledig zijn. Uit de adviezen volgt dat appellant tijdens een spreekuur is geobserveerd en dat een oriënterend lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Aan de hand van de opgedane informatie heeft de medisch adviseur, overeenkomstig informatie van de huisarts, geconcludeerd dat appellant als gevolg van twee ongevallen zijn knieën heeft beschadigd en daardoor matige beperkingen ervaart bij het traplopen. Volgens de medisch adviseur bestaat echter geen geheel onvermogen tot traplopen. Met behulp van een trapleuning is appellant in voldoende mate in staat om, meerdere malen per dag, trap te lopen naar de eerste verdieping. De verwachting is dat deze situatie (voorlopig) stationair blijft. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan deze conclusies.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in de medische adviezen, omdat enerzijds is uitgegaan van de afwezigheid van een verhuisnoodzaak en anderzijds een wooneis voor een gelijkvloerse woning is afgegeven, slaagt niet. In het medisch advies van 26 juni 2020 heeft de medisch adviseur toegelicht dat de wooneis is gericht op de toekomst, omdat het traplopen voor appellant uiteindelijk onoverkomelijk zal worden. Dit is volgens de medisch adviseur ten tijde van de te beoordelen periode echter niet aan de orde en, gelet op het stabiele ziektebeeld, ook niet in een periode van vijf jaar daarna.
4.4.
Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot onbillijkheden van overwegende aard zoals bedoeld in artikel 9.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat er voor appellant geen dusdanige beperkingen zijn in het normale gebruik van zijn woning, dat er reden bestaat voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing.
4.6.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.J. van der Veldt