ECLI:NL:CRVB:2023:5
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 2006 een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving vanwege een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij appellant door een verzekeringsarts en een psychiater werd onderzocht, concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot een besluit van het Uwv om de WIA-uitkering per 1 juli 2018 te beëindigen. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvoerde bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere oordelen te weerleggen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.