ECLI:NL:CRVB:2023:5

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
20/4443 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 2006 een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving vanwege een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij appellant door een verzekeringsarts en een psychiater werd onderzocht, concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot een besluit van het Uwv om de WIA-uitkering per 1 juli 2018 te beëindigen. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvoerde bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere oordelen te weerleggen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20 4443 WIA

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 november 2020, 18/5235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Bildirici, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022. Namens appellant is mr. Bildirici verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
R. van den Heuvel.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om – op verzoek van appellant – het Uwv in de gelegenheid te stellen informatie op te vragen bij de behandelend psychiater C. Kebdani in Marokko.
Appellant heeft nadere stukken ingestuurd. De psychiater in Marokko heeft informatie gestuurd, waarna het Uwv heeft gereageerd met een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een nader stuk.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 november 2022. Namens appellant is mr. Bildirici verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assistent hovenier. Hij is in 2004 uitgevallen met rug-, maag- en psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 20 juli 2006 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij een herbeoordeling in 2008 is de belastbaarheid van appellant ongewijzigd gebleven. In februari 2011 is appellant naar Marokko verhuisd.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 14 november 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Er was summiere informatie aanwezig van de curatieve sector. Door de verzekeringsarts is vervolgens een deskundige ingeschakeld. Psychiater J. de Wit heeft in opdracht van het Uwv een expertise verricht en op 24 november 2017 gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft daarna vastgesteld dat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet aan de orde is. Hij heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de functies productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (eenvoudige machines bedienen) (SBC-code 111172), snackbereider (handmatig) (SBC-code 111071) productiemedewerker papier, karton, drukkerij (eenvoudige machines bedienen) (SBC-code 111174) met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 16,62%. Bij besluit van 27 december 2017 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de WIA-uitkering met ingang van 1 juli 2018 beëindigd wordt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 december 2017 minder dan 35% is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoet aan de gestelde eisen. Voor de rechtbank is van belang dat een psychiatrisch onderzoek is verricht, appellant in verband daarmee is gezien door psychiater De Wit en ook is gezien op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn betoog dat psychiater De Wit contact had moeten opnemen met psychiater Kebdani. De inhoud van de brieven van Kebdani bieden daarvoor onvoldoende aanleiding. In de brieven van Kebdani staat vermeld dat appellant door hem is behandeld van 19 december 2016 tot en met 28 januari 2019, derhalve ook op de datum in geding. Kebdani verklaart in de brief van 28 januari 2019 dat hij appellant medische zorg heeft verleend vanwege psychische problemen na een operatie en dat zijn mentale gezondheidstoestand niet stabiel is. De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze brieven geen diagnose is gesteld en niet is toegelicht hoe Kebdani tot zijn conclusie is gekomen. Ook is door hem niet aangegeven wat de gevolgen zijn van de gestelde medische klachten of wat de zorg inhield. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geoordeeld dat geen sprake is geweest van onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv.
2.2.
De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn betoog dat in de FML een beperking in verband met een licht verminderd concentratievermogen had moeten worden opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn commentaar van 17 augustus 2018 aangegeven dat niet duidelijk is waar dat op is gebaseerd nu bij het psychisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts daarvan geen melding wordt gemaakt. Psychiater De Wit heeft juist vastgesteld dat de concentratie van appellant goed te trekken en te behouden is. Dat dit anders zou zijn is niet met medische informatie door appellant onderbouwd.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om de arbeidskundige beoordeling (op basis van de functies met SBC-codes 111172, 111071 en 111174) voor onjuist te houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig heeft geacht. Appellant is van mening dat zijn psychische belastbaarheid onjuist is vastgesteld. Een nader en breder onderzoek naar de psychische gesteldheid van appellant is noodzakelijk. Ten onrechte is geen informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater Kebdani in Marokko. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een medische verklaringen van specialist, bedrijfsarts en ergonoom Bour Hafidi van 15 december 2020 en van psychiater Kebdani van 28 januari 2019 overgelegd. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of de uitkering van appellant op grond van de Wet WIA met ingang van 1 juli 2018 terecht is beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is geweest van onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv, en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. De stelling van appellant, onder verwijzing naar de informatie van behandelend psychiater Kebdani van 18 april 2022 en 12 augustus 2022, dat hij wegens zijn psychische klachten meer beperkt moet worden geacht, wordt niet gevolgd.
4.4.
In het rapport van 2 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht waarom de ingebrachte medische informatie van psychiater Kebdani van 18 april 2022 niet leidt tot een andersluidend oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat deze informatie iets uitgebreider is dan de eerdere informatie, maar nog steeds beperkt is. Een duidelijke beschrijving van het onderzoek ontbreekt en ook de informatie over het verloop is zeer beperkt. Het is duidelijk dat Kebdani appellant volledig arbeidsongeschikt acht, maar dit standpunt is niet onderbouwd en verder is het niet aan de behandelaar om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Bij de beoordeling door psychiater De Wit in 2017 en de primaire verzekeringsarts was reeds de vraag of er sprake was van psychotisch gedrag of dat er sprake was van een aanpassingsstoornis met verslaving. Duidelijk was ook dat er verschil van inzicht was met Kebdani. Dat was ook de reden om een deskundige in te schakelen. Aangezien het rapport van de deskundige zorgvuldig is en goed onderbouwd, met kennis van de voorgeschiedenis, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dat oordeel. De informatie van psychiater Kebdani van 12 augustus 2022 maakt het niet anders, nu deze informatie niet anders is dan de informatie van april 2022. Er is geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn conclusie dat de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. Dit verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaag en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S. Pouw
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S. Pouw