ECLI:NL:CRVB:2023:489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/841 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Betrokkene, die als tramconducteur werkte, had zich op 5 november 2017 ziek gemeld met rugklachten. De verzekeringsarts had vastgesteld dat betrokkene belastbaar was met inachtneming van beperkingen zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom betrokkene geschikt zou zijn voor de geselecteerde functies, gezien haar klachten van langdurig aaneengesloten zitten en blootstelling aan grove schokken. In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat er wel degelijk sprake was van een zorgvuldig onderzoek naar de psychische klachten van betrokkene en dat de FML voldoende rekening hield met haar beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor betrokkene en dat de eerdere conclusie van de rechtbank niet juist was.

Uitspraak

22.841 WIA

Datum uitspraak: 16 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022, 21/3637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[naam B.V.] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. E.E. Dekker, advocaat, een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. E.E. Dekker. Werkgever heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene is werkzaam geweest als tramconducteur voor gemiddeld 36,07 uur per week. Op 5 november 2017 heeft betrokkene zich ziek gemeld met rugklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2021 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 24,5%. Bij besluit van 17 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd aan betrokkene met ingang van 15 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 1 juni 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 7 juni 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van niet behandelde psychische klachten en dat deze klachten haar veel energie kosten. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, schakelt de rechtbank geen deskundige in. Het is aan het Uwv dit aspect nader te onderzoeken. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de arbeidsdeskundige betrokkene in het rapport van 8 februari 2021 niet geschikt heeft geacht voor haar eigen werk als tramconducteur vanwege het langdurig aaneengesloten zitten en blootstelling aan grove schokken. De rechtbank heeft geconstateerd dat het bij de geselecteerde functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), receptionist (SBCcode 315120) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) gaat om langdurig zittend werk. Nu betrokkene niet geschikt is geacht voor de maatmanfunctie, onder meer vanwege langdurig aaneengesloten zitten, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom betrokkene wel geschikt is voor voornoemde functies. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv deze functies, zonder
een adequate onderbouwing gericht op het aspect langdurig aangesloten zitten, niet had kunnen selecteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat drie van de vijf voor betrokkene geselecteerde functies komen te vervallen, zodat onvoldoende functies overblijven om de besluitvorming van het Uwv te kunnen dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv de overweging van de rechtbank dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van niet behandelde psychische klachten en dat deze klachten haar veel energie kosten, zo opgevat dat de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een onvoldoende onderzoek naar de gestelde psychische klachten. Het Uwv heeft betoogd dat wel sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. Het Uwv heeft er in dat kader op gewezen dat betrokkene in de primaire fase noch in de bezwaarfase melding heeft gemaakt van psychische klachten. Bovendien heeft de verzekeringsarts een psychisch onderzoek verricht waarbij geen aanwijzingen werden gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Het Uwv heeft benadrukt dat betrokkene pas in de beroepsfase een verwijzing van 6 september 2021 van de huisarts heeft overgelegd, waarmee betrokkene vanwege het vermoeden van psychische klachten werd doorverwezen naar de basis GGZ. Het Uwv heeft ook verwezen naar het rapport van 26 januari 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin deze zich op het standpunt heeft gesteld dat een psychiatrisch ziektebeeld op de datum in geding van 15 februari 2021 niet is geobjectiveerd. Het Uwv heeft verder gewezen op het rapport van 8 februari 2021 van de arbeidsdeskundige, waarin betrokkene niet geschikt is geacht voor de maatgevende arbeid (van tramconducteur) omdat haar belastbaarheid in de FML ten opzichte van de belasting in de functie, met name op langdurig aaneengesloten zitten en het blootstelling aan grove schokken, werd overschreden. Het Uwv heeft gewezen op het Resultaat functiebeoordeling waaruit blijkt dat in de voor betrokkene geselecteerde functies geen sprake is van overschrijding van de belasting bij de aspecten 5.1 (zitten) en 5.2 (zitten tijdens werk) ten opzichte van de belastbaarheid van de FML, en dat het aspect trilbelasting (item 3.7.1 in de FML) ook niet voorkomt in de geselecteerde functies. Daaruit blijkt dat de belasting in de voor betrokkene geselecteerde functies past binnen de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Het Uwv heeft in dit kader ook verwezen naar het rapport van 30 maart 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin deze het standpunt nogmaals heeft toegelicht.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Zij heeft, ter onderbouwing van haar in de beroepsfase ingenomen stelling dat zij niet langdurig kan zitten (namelijk maximaal 45 minuten achtereen), informatie overgelegd van de bekkenfysiotherapeut en informatie van 21 december 2022 van de chiropractor.
3.3.
In reactie op de door betrokkene overgelegde stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich in een rapport van 8 februari 2023 op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om op medische gronden een andere beslissing te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de brieven, nog daargelaten dat niet geheel duidelijk is in hoeverre ze zien op de datum in geding, geen nieuwe inzichten geven omdat duidelijk is dat betrokkene klachten heeft van het bewegingsapparaat en met name van de lage rug en het bekken. Daarover was reeds uitgebreide informatie aanwezig, inclusief een orthopedische expertise, en de brieven wijzen niet op een wezenlijke andere medische situatie, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 februari 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met het Uwv wordt rechtsoverweging 14 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank heeft vermeld dat betrokkene onweersproken heeft gesteld dat sprake is van niet behandelde psychische klachten en dat deze klachten haar veel energie kosten, zo opgevat dat de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek naar de psychische klachten van betrokkene. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat (wel) sprake is geweest van een medisch zorgvuldig onderzoek naar de aanwezigheid van psychische klachten. Volstaan wordt met een verwijzing naar wat het Uwv daarover heeft opgemerkt in het aanvullend hogerberoepschrift en wat samengevat is weergegeven in 3.1. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de in beroep overgelegde verwijzing van 6 september 2021 van de huisarts naar de basis GGZ dateert van ruim een half jaar na de datum in geding.
4.4.
Uit 4.3 volgt reeds dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Dat brengt in dit geval mee dat de hogerberoepsrechter de in beroep aangevoerde gronden, namelijk dat in de FML van 22 januari 2021 onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in verband met de knie-, rug- en bekkenklachten, zal bespreken. Daarna zal de hoger beroepsgrond van het Uwv worden besproken die is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van de voor betrokkene geselecteerde functies.
4.5.1.
In het aanvullend beroepschrift van 13 januari 2022 heeft betrokkene betoogd dat haar beperkingen worden onderschat. Ter onderbouwing daarvan heeft betrokkene verwezen naar informatie van 17 augustus 2021 en 9 december 2021 van de huisarts, een verwijzing van de huisarts van 6 september 2021 naar de basis GGZ, informatie van 29 juni 2021, 10 augustus 2021, 30 augustus 2021 en 1 september 2021 van een orthopedisch chirurg van de St. Maartenskliniek, informatie van 30 oktober 2021 van een orthopedisch chirurg van ACIBADEM IMC en een verwijzing van 29 november 2021 van de huisarts in verband met distorsie van de rechterknie. In een rapport van 26 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld dat uit de ingebrachte gegevens, voornamelijk van na de datum in geding, geen andere ernstige afwijkingen naar voren komen aan de knie of rug dan al bekend waren en waar rekening mee is gehouden. In dat kader heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook verwezen naar de in de bezwaarfase overgelegde en bij de heroverweging betrokken orthopedische expertise van 22 september 2020, waarin de knieproblematiek en knieafwijkingen al zijn beschreven en in welk kader rugonderzoek is gedaan waarbij geen ernstige afwijkingen zijn gevonden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwen de bevindingen, alhoewel die van ruim na de datum in geding zijn, de aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat betrokkene vanwege stemmingsklachten in september 2021 door de huisarts wordt verwezen naar de GGZ, maar dat op de datum in geding een psychiatrisch ziektebeeld niet is geobjectiveerd. In dit rapport van 26 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat de ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Dat geldt ook voor het in hoger beroep overgelegde rapport van 8 februari 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van de door betrokkene ingebrachte informatie van de bekkenfysiotherapeut en chiropractor.
4.5.2.
Het Uwv heeft met het rapport van 22 januari 2021 van de verzekeringsarts en het rapport van 1 juni 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 22 januari 2021 voldoende rekening is gehouden met de knie-, rug- en bekkenklachten van betrokkene. De primaire arts heeft, na dossieronderzoek, psychisch onderzoek en een observatie in het kader van het lichamelijk onderzoek, diverse beperkingen opgenomen in de rubrieken 3, 4 en 5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de bezwaarfase ingebrachte orthopedische expertise van 22 september 2020 bij de heroverweging betrokken. Zij heeft in aanmerking genomen dat sprake is van beperkingen in de mobiliteit. Ter voorkoming van overmatige belasting van rug, knieën en heupen heeft de verzekeringsarts daarvoor beperkingen opgenomen in de FML van 22 januari 2021. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bewaken deze beperkingen in voldoende mate de specifieke belasting van de rug en de gewrichten.
4.5.3.
Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsartsen deugdelijk de vastgestelde beperkingen gemotiveerd. Wat appellant daartegen in beroep en hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en toereikend weerlegd. Er is dan ook geen reden voor twijfel aan de op basis van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de FML van 22 januari 2021 neergelegde beperkingen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 januari 2021 wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor betrokkene. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat uit het Resultaat functiebeoordeling van de voor betrokkene geselecteerde functies blijkt dat geen sprake is van een overschrijding bij de aspecten 5.1 (zitten) en 5.2 (zitten tijdens het werk) en dat het aspect 3.7.1 (trilbelasting) niet voorkomt. Daarmee staat vast dat deze functies wat betreft de aspecten zitten en trilbelasting vallen binnen de belastbaarheid van betrokkene. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is daarbij niet relevant dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben vastgesteld dat betrokkene, gelet op het langdurig aaneengesloten zitten en het blootstellen aan grove schokken, niet geschikt geacht is voor de maatgevende functie.
4.8.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) D. Schaap