ECLI:NL:CRVB:2023:480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als koerier werkte, had zich op 27 maart 2018 ziekgemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd deze uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd appellant alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 46,62%.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en voegde medische rapporten van orthopedisch chirurg A.A. Weening toe, waarin nieuwe diagnoses werden gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv concludeerde echter dat de medische informatie van Weening en de uitslag van een MRI-onderzoek niet leidden tot het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat de klachten van appellant correct waren beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op 46,62% had vastgesteld. Het hoger beroep werd afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.674,- en dat het griffierecht van € 182,- moest worden vergoed.