Uitspraak
21.3643 WIA
OVERWEGINGEN
59,83 uur per week. Op 22 februari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten van beide ellebogen en lage rugklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 19 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 48,27% en het einde van de
loongerelateerde periode op 21 maart 2020. Bij beslissing op bezwaar is dit percentage aangepast naar 57,85%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 22 maart 2020 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
23 december 2019, geldig per 15 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 56,54%. Het Uwv heeft bij besluit van 4 maart 2020 besloten dat de
WGA-vervolguitkering van appellant hierdoor niet wijzigt omdat hij 55 tot 65% arbeidsongeschikt blijft. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 7 juli 2020 en 3 augustus 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 15 juli 2020 en 13 augustus 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie alsnog ongeschikt geacht. Hierdoor is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 56,54 naar 62,53. Omdat appellant ook hiermee 55 tot 65% arbeidsongeschikt blijft verandert de uitkering niet.
23 december 2019. Appellant heeft – ook in hoger beroep – geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in verband met zijn beperkingen aan de rechterhand verdergaand beperkt moet worden geacht dan door het Uwv is aangenomen.