ECLI:NL:CRVB:2023:460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet en terugvordering van voorschotten
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en de terugvordering van verstrekte voorschotten. Appellant, die sinds 19 maart 2019 staat ingeschreven op een bepaald adres, heeft op 21 maart 2019 een aanvraag om bijstand ingediend. Hij stelde dat hij op dat adres woonde en inwoonde bij een kennis. De gemeente Den Haag heeft appellant verzocht om nadere informatie over zijn woonsituatie, waarop appellant een verklaring van zijn kennis heeft overgelegd.
Echter, na een onderzoek door de gemeente, waarbij ook een gesprek met de dochter van de kennis heeft plaatsgevonden, heeft het college op 1 juli 2019 besloten de aanvraag om bijstand af te wijzen en de verstrekte voorschotten terug te vorderen. Het college stelde dat appellant niet had aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om onderzoek te doen naar de woonsituatie van appellant en dat er geen huisbezoek heeft plaatsgevonden, waardoor de waarborgen voor binnentreden niet van toepassing zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op bijstand.