ECLI:NL:CRVB:2023:46

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/1415 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en vastgestelde beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich op 7 september 2017 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, werd vastgesteld dat appellante niet meer dan 16,29% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde daarom de WIA-uitkering met ingang van 5 september 2019.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een aanvullend rapport van een verzekeringsarts. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de beperkingen correct waren vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de FML en dat zij volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen rekening had gehouden met alle relevante medische informatie en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad concludeerde dat appellante terecht niet als volledig arbeidsongeschikt werd aangemerkt en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.

Uitspraak

21 1415 WIA

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2021, 20/3018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich, na voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 19,92 uur per week.
Op 7 september 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 16,29%. Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 5 september 2019 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2019. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 april 2020 een rapport opgesteld. Hierin heeft deze arts geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de FML van 8 juli 2019 aan te scherpen. Appellante voldoet niet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Ondanks dat er een discrepantie is tussen de door appellante ervaren klachten en de ernst van de ziektebeelden, zijn er forse beperkingen vastgesteld in de FML waarbij rekening is gehouden met alle lichamelijke en psychische klachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een functie laten vervallen. Omdat er onvoldoende functies resteerden, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na raadpleging van het CBBS, de functie van wikkelaar (SBC-code 267053) bijgeduid. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft onveranderd berekend op 16,29%. Bij brief van 29 april 2020 heeft het Uwv appellante op de hoogte gesteld van het voornemen tot wijziging van het besluit in die zin dat er een nieuwe functie van wikkelaar is bijgeduid en dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 september 2019 ongewijzigd is vastgesteld op 16,29%. Appellante heeft bij brief van 13 mei 2020 op dit voornemen gereageerd, waarna de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 15 mei 2020 nader heeft gerapporteerd. Bij beslissing op bezwaar van 15 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 augustus 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, dat wat in het bezwaarschrift en op de hoorzitting van 11 februari 2020 is aangevoerd, alsook op informatie van de behandelend sector. Voorts heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend was met de fybromyalgie, diabetes en klachten aan het bewegingsapparaat en heeft de diagnoses fybromyalgie en overige somatoforme stoornis onderschreven. Zij heeft inzichtelijk uiteengezet dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is, omdat zij niet voldoet aan de eisen die daarvoor worden gesteld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellante heftige klachten ervaart, maar dat de verzekeringsarts geen onvolledig beeld heeft gehad van haar medische situatie op de datum in geding en dat rekening is gehouden met alle fysieke en psychische klachten. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft tot meer beperkingen. Tot slot heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv een summier en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de beperkingen in de FML van 8 juli 2019 geen recht doen aan haar klachten. Appellante is bekend met depressie en angststoornissen, paniekaanvallen en trauma-verwerking na een auto-ongeluk. Vanwege mishandeling en huiselijk geweld door haar partner en vanwege de gevolgen van de zaak die aanhangig is tegen haar partner, zijn haar psychische klachten aanzienlijk verergerd. Als gevolg van klachten door stress, depressie, somberheid, angst, verdriet, slaapproblemen en vermoeidheid die appellante ervaart, moet zij als volledig arbeidsongeschikt worden aangemerkt en dient zij te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. Met deze klachten wordt in de FML onvoldoende rekening gehouden. Daarbij zijn ook de beperkingen als gevolg van fibromyalgie, aspecifieke rugpijn, somatoforme pijnstoornis, diabetes, astmatische klachten, duizeligheid en een verdoofd lichaam aan de rechterkant en sinds kort ook ten gevolge van sinusitis, in de FML onderschat. Voorts zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor de maagklachten als gevolg van de heliobacter pyloribacterie die, gelet op het medicatiegebruik, op de datum in geding al een rol speelden. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellante hier geen navraag naar gedaan en ook geen nader onderzoek. Appellante heeft ter illustratie dat haar klachten op dit moment nog steeds actueel zijn bij brieven van 4 augustus 2021 en 21 juni 2022 medische informatie overgelegd. Vanwege de klachten zijn de functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 september 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, waarbij verwezen wordt naar 5.3 en 5.4, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben bij het vaststellen van de beperkingen rekening gehouden met een depressieve episode, met overige angststoornissen en traumaverwerking, alsook met fibromyalgie, aspecifieke rugpijn, een chronisch somatoforme pijnstoornis en medicatiegebruik. Daarbij is informatie uit de behandelend sector betrokken, waaronder informatie van de psychiater van 31 juli 2019 en van de fysiotherapeut van rond de datum in geding. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen een onvolledig dan wel een onjuist beeld hadden van de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat appellante niet om medische redenen volledig arbeidsongeschikt is, omdat zij niet voldoet aan de uitzonderingscriteria van het schattingsbesluit. In verband met de psychische problematiek zijn in de FML van 8 juli 2019 beperkingen onder rubrieken 1 en 2 opgenomen. In verband met fibromyalgie zijn ruime beperkingen voor het verrichten van dynamische en statische handelingen aangenomen. Ook zijn er lichte beperkingen aangenomen in rubriek 6, werktijden. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd – betrekking hebbend op de datum in geding van 5 september 2019 – die aanleiding geven om aan het hiervoor weergegeven standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.5.
Evenmin slaagt de grond dat ten onrechte geen (extra) beperkingen zijn aangenomen voor de maagklachten als gevolg van de heliobacter pyloribacterie. Met het rapport van 17 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom deze grond geen aanleiding geeft tot nader onderzoek of tot meer beperkingen dan al zijn neergelegd in de FML van 8 juli 2019. Appellante heeft op het spreekuur van de arts, noch bij de hoorzitting in bezwaar klachten van de maag vermeld. In de door appellante overgelegde informatie zijn evenmin aanknopingspunten gelegen dat op de datum in geding al sprake was van (klachten vanwege) een heliobacter pyloribacterie, nog daargelaten de vraag of en tot welke (extra) beperkingen dit zou moeten leiden.
4.6.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de vastgestelde FML van 8 juli 2019 en bij het selecteren van de functies met deze FML rekening is gehouden, heeft het Uwv appellante terecht geschikt geacht voor het verrichten van deze aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geselecteerde functies zijn in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 april 2020 en de Resultaat Functiebeoordeling van 28 april 2020 voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) E.X.R. Yi