ECLI:NL:CRVB:2023:46
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en vastgestelde beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich op 7 september 2017 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, werd vastgesteld dat appellante niet meer dan 16,29% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde daarom de WIA-uitkering met ingang van 5 september 2019.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een aanvullend rapport van een verzekeringsarts. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de beperkingen correct waren vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de FML en dat zij volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen rekening had gehouden met alle relevante medische informatie en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad concludeerde dat appellante terecht niet als volledig arbeidsongeschikt werd aangemerkt en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.