Uitspraak
21.1722 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand niet-ontvankelijk;
- bevestigt de aangevallen uitspraak.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1998, op 16 januari 2020 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW), inclusief een verzoek om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Appellante woont samen met haar zus in een tweekamerappartement in Weert. De gemeente Weert heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellante en haar zus een gezamenlijke huishouding voeren. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de verklaringen van appellante en haar zus over hun woonsituatie en de zorg voor elkaar. De Raad concludeert dat appellante en haar zus inderdaad een gezamenlijke huishouding voeren, wat betekent dat appellante niet als zelfstandig bijstandsontvanger kan worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor dit onderdeel. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
De Raad benadrukt dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat de gemeente de inlichtingen op juistheid en volledigheid moet controleren. De Raad wijst ook op de relevante wetgeving en rechtspraak met betrekking tot gezamenlijke huishoudingen en de verplichtingen van de aanvrager. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, met F.C. Meershoek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.