1.5.Bij besluit van 15 januari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2020 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant en B met ingang van 7 januari 2020 bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant vanaf deze datum met B een gezamenlijke huishouding voerde. Appellant en B hebben hun hoofdverblijf in dezelfde woning en uit hun relatie zijn kinderen geboren.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – onder meer het volgende overwogen. Uit de relatie tussen appellant en B zijn drie kinderen geboren. Appellant en B hebben vanaf 1 mei 2003 ononderbroken hun hoofdverblijf in de woning van appellant gehad. Hiermee staat vast dat appellant op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de PW een gezamenlijke huishouding voerde met B. De beroepsgrond van appellant dat hij gescheiden van B leeft en na zijn echtscheiding gehuwd is geweest met M, treft geen doel. De aard van een relatie met iemand, de subjectieve beleving daarvan en de reden waarom iemand zijn of haar hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, is voor de toepassing van de PW niet van belang. Het college heeft dan ook terecht gesteld dat appellant vanaf 7 januari 2020 recht heeft op bijstand naar de norm voor gehuwden. Appellant stelt dat aan hem bijstand naar de norm voor een alleenstaande moet worden toegekend en beroept zich op het individualiseringsbeginsel, zoals dat is neergelegd in artikel 18, eerste lid, van de PW. Dit beroep slaagt niet. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van een zeer bijzondere situatie. Zo heeft hij zijn financiële situatie niet aan de hand van objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Ook zijn medische situatie en zijn zoektocht naar een andere woning heeft hij niet met stukken onderbouwd.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant heeft, onder verwijzing naar de gronden van het beroep, betwist dat hij met B een gezamenlijke huishouding voerde in de periode waar het hier om gaat. Hij heeft ook een beroep gedaan op het individualiseringsbeginsel.
4. De gronden die appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat appellant geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.