ECLI:NL:CRVB:2023:45

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/1988 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als ziek- en zorgbegeleider werkte, had zich op 13 april 2018 ziek gemeld vanwege paniekaanvallen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 12 juli 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat de geselecteerde functies niet aansloten bij zijn belastbaarheid, met name vanwege de drukte en deadlines in de functies. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd niet betwist. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies, ondanks de bezwaren van appellant, wel degelijk voldeden aan de gestelde eisen van een rustige werkomgeving zonder veelvuldige deadlines. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1988 ZW

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 april 2021, 20/2944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Paridon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als ziek- en zorgbegeleider voor 23,71 uur per week. Op 13 april 2018 heeft hij zich ziek gemeld met paniekaanvallen. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 88,42% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 juni 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 juli 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 29 april 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 12 mei 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 29 april 2020 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn voor appellant.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 mei 2020 en 30 juni 2020 voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt moeten worden geacht voor appellant. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is van een inzichtelijke en consistente motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die grondslag vindt in de bij appellant vastgestelde beperkingen en de uit het CBBS blijkende belasting in de functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ontoereikend is gemotiveerd dat de geselecteerde functies bij de aangenomen belastbaarheid passen. In de functie van productiemedewerker industrie wordt gewerkt in een afgesloten ruimte, met meerdere collega’s en komen veelvuldige deadlines en productiepieken voor. Ook in de functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie wordt gewerkt in een afgesloten fabriekshal, waarin meerdere collega’s aanwezig zijn. In de functie van productiemedewerker textiel, geen kleding is sprake van een hoog handelingstempo en van veelvuldige deadlines. Tot slot wordt in de functie van medewerker tuinbouw eveneens gewerkt in een afgesloten ruimte met veel collega’s, waarbij tevens sprake is van een deadline.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 juli 2019 terecht heeft beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 29 april 2020, staat niet ter discussie. Uit de FML volgt de beperkende voorwaarde “geen zeer drukke werkomgeving (veel mensen)”. Ook geldt de voorwaarde “geen veelvuldige deadlines en productiepieken”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies hieraan voldoen. In de functie van medewerker tuinbouw wordt in een rustige omgeving, in het achterste gedeelte van een kas (totaal ca. 2000 m2) met bloeiende planten gewerkt, waarin rijen roltafels (ca. 20 m lang) staan opgesteld met daarop planten in potjes en hoewel meestal met 8 collega’s wordt gewerkt, wordt een enkele keer met 20 collega’s gewerkt, maar daarbij geldt dat de functionaris de kas uit kan lopen als dat nodig is. Van veelvuldige deadlines of productiepieken is geen sprake. In de functie van productiemedewerker industrie wordt gewerkt in een ruime productiehal, binnen een groep van 3 tot 6 collega’s aan een eigen tafel, waarbij de sfeer rustig is. Er wordt niet veel heen en weer gelopen en de functionaris kan de productieruimte verlaten wanneer dat nodig is. Veelvuldige deadlines of productiepieken komen niet voor. In de functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie wordt in een ruime fabriekshal gewerkt aan een eigen tafel. De sfeer is rustig en de functionaris kan de fabriekshal verlaten als dat nodig is. In de functie van productiemedewerker textiel, geen kleding, is geen sprake van een hoog handelingstempo of van veelvuldige deadlines.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes