ECLI:NL:CRVB:2023:45
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als ziek- en zorgbegeleider werkte, had zich op 13 april 2018 ziek gemeld vanwege paniekaanvallen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 12 juli 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat de geselecteerde functies niet aansloten bij zijn belastbaarheid, met name vanwege de drukte en deadlines in de functies. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), werd niet betwist. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies, ondanks de bezwaren van appellant, wel degelijk voldeden aan de gestelde eisen van een rustige werkomgeving zonder veelvuldige deadlines. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.