ECLI:NL:CRVB:2023:441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de geschiktheid van geduide functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich op 7 december 2018 ziekmeldde, was in geschil over de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 19 januari 2020. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er te weinig beperkingen waren aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd. Hij verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige en voegde een brief van een geriater toe ter onderbouwing van zijn standpunt.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen relevante aspecten van de gezondheidssituatie van appellant hadden gemist. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voor juist moest worden gehouden. De brief van de geriater bood geen nieuwe inzichten die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het aannemen van meer beperkingen en dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.