ECLI:NL:CRVB:2023:44

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/3945 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 29 augustus 2019 ziek gemeld met psychische klachten na het beëindigen van zijn dienstverband. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 16 maart 2020, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten en beperkingen niet waren erkend en dat hij niet in staat was om zijn werk als taxichauffeur uit te voeren. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv correct was. De Uwv-arts had vastgesteld dat appellant geen ernstige psychische aandoeningen had en dat zijn klachten niet als zodanig konden worden gekwalificeerd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de Uwv-arts, aangezien appellant geen medische stukken had ingediend die zijn standpunt onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 3945 ZW

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 september 2021, 20/3038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.F. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als taxichauffeur voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 31 juli 2019 geëindigd. Appellant heeft zich op 29 augustus 2019 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 13 maart 2020 heeft hij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 16 maart 2020 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van taxichauffeur. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2020 de ZWuitkering van appellant per 16 maart 2020 (datum in geding) beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in het bestreden besluit is ingegaan op de in bezwaar aangevoerde gronden en in beroep niet is gespecificeerd wat er schort aan het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank valt zonder nadere duiding niet in te zien welke in bezwaar gegeven grond onvoldoende zou zijn weerlegd in het bezwaarschrift. Ook over de bijlagen bij de brief van 28 juli 2020 heeft appellant geen enkele toelichting gegeven waarom deze tot het oordeel zouden moeten leiden dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Ook deze stukken kunnen daarom niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij per datum in geding vanwege uit zijn psychische klachten voortkomende beperkingen niet geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid als taxichauffeur. Volgens appellant zijn deze klachten en beperkingen genegeerd. Appellant heeft gesteld dat zijn psychische klachten juist waren toegenomen en dusdanig van omvang waren, dat hij niet in staat was om sociale activiteiten te ondernemen en contacten met derden te hebben.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Uwv-arts heeft bij het spreekuuronderzoek op 13 maart 2020 weliswaar vastgesteld dat appellant belemmeringen ervaart, maar dat deze klachten niet te duiden zijn als psychopathologie, maar als een fysiologische reactie op een aantal stressoren zoals twee rechtszaken en sociale en financiële problemen. De Uwv-arts heeft geen burn-out kunnen vaststellen (appellant klaagt niet over moeheid of prikkelbaarheid) en geen depressieve stoornis (appellant klaagt niet over somberheid en het psychisch onderzoek is niet afwijkend). Vastgesteld is verder dat appellant geconcentreerd genoeg is om nog auto te kunnen rijden en dat dit gebeurt zonder ongelukken. Concentratieproblemen heeft de Uwvarts bij appellant ook tijdens zijn spreekuur voor het overige niet kunnen objectiveren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de hoorzitting evenmin concentratieproblemen bij appellant vastgesteld en heeft geen medische argumenten gezien om af te wijken van het primaire medisch oordeel. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van het Uwv. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht die zijn andersluidende standpunt onderbouwen. Dat de psychische klachten van appellant juist waren toegenomen, hij een zeer geïsoleerd bestaan leidt en hij niet in staat is enige sociale activiteit te ondernemen, is in tegenspraak met hetgeen appellant tijdens het spreekuuronderzoek en de hoorzitting heeft verklaard. Zo heeft appellant verklaard dat hij dagelijks de moskee bezoekt, maar tijdelijk niet de sportschool vanwege de toen net begonnen ramadan.
4.3.
Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi