ECLI:NL:CRVB:2023:425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22/1613 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op 55,59%. Appellant, die als postbezorger werkte, had zich op 16 februari 2018 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een aanvraag op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na bezwaar is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,59%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat er geen aanknopingspunten waren om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen onvoldoende zijn meegenomen in de FML. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen in de FML aangevuld en gemotiveerd dat appellant is aangewezen op houdingswisselingen. Appellant heeft zijn standpunt niet met medische gegevens onderbouwd, en de Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 55,59%. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1613 WIA

Datum uitspraak: 8 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2022, 20/6051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. Özcan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T. Harmankaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als postbezorger voor 37 uur per week. Op
16 februari 2018 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 16 januari 2020 heeft het Uwv appellant met ingang van 4 februari 2020 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 48,23% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,59%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en heeft voorts geoordeeld dat de beroepsgronden van appellant geen reden geven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank zijn diverse beperkingen voor de klachten van appellant in de FML opgenomen. Het lag op de weg van appellant om met objectieve medische informatie te komen op grond waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dergelijke informatie heeft appellant niet in geding gebracht. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de hem voorgehouden functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen onvoldoende zijn meegenomen in de FML. Daarbij heeft appellant onder meer gewezen op de gonarthrose in zijn linkerknie en dat in bezwaar daarnaar geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Appellant is beperkt in het vasthouden van aandacht. In de functie van wikkelaar moet zeer nauwkeurig en geconcentreerd te werk worden gegaan. Daarom is deze functie volgens appellant niet voor hem geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op 55,59%.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is verricht en dat geen aanleiding bestaat om de uitkomst daarvan voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met inachtneming van alle in bezwaar overgelegde medische informatie de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de FML van 17 juli 2020 aangevuld met beperkingen ten aanzien van langdurig staan tijdens het werk, gebogen werken, en boven schouderhoogte werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd dat appellant is aangewezen op houdingswisselingen, waarbij hij niet de hele dag kan staan of lopen, maar deels moet kunnen zitten. Dat met deze beperkingen onvoldoende zou zijn tegemoet gekomen aan de knieklachten van appellant vindt geen bevestiging in de in het dossier aanwezige medische informatie. Appellant heeft zijn standpunt ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de orthopedisch chirurg bij de beoordeling heeft betrokken waaruit blijkt dat in 2018 sprake is van beginnende gonarthrose aan de linkerknie en dat uit de anamnese bij de longarts blijkt dat appellant hem op 15 oktober 2019 heeft laten weten dat de knieklachten in 2019 beiderzijds bijna verdwenen waren. Dit beeld komt overeen met de uitkomst van het uitgebreide lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts op 7 januari 2020, waarbij aan de knieën geen afwijkingen of bewegingsbeperkingen zijn vastgesteld. Onder deze omstandigheden is het niet onzorgvuldig dat in bezwaar geen lichamelijk onderzoek naar de knie heeft plaatsgevonden.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij beperkt is op het vasthouden van aandacht en dat hij daarom niet zeer geconcentreerd kan werken zodat de functie van wikkelaar ongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML vermeld dat appellant op het aspect “vasthouden van de aandacht” normaal belastbaar is, wat inhoudt dat appellant de aandacht gedurende minstens een half uur kan richten op één informatiebron. Appellant is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter beperkt ten aanzien van hoge concentratie-eisen bóven de normaalwaarde. Met in achtneming van deze beperking heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 1 maart 2022 op een inzichtelijke wijze uiteengezet dat, hoewel in de functie van wikkelaar zeer nauwkeurig en zeer geconcentreerd moet worden gewerkt, men zich in deze functie niet langer dan een half uur hoeft te richten op het wikkelen. Hieruit volgt dat voldoende is gemotiveerd dat de belasting in deze functie de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Ook heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de overige aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 55,59%. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) S.C. Scholten